Serge Diaghilev bracht voor het eerst in 1909 een Russisch balletgezelschap naar Parijs. Als 'Les Ballets Russes' maakten zij daar een geweldige opgang zowel door de technische prestaties van de dansers als door de aankleding van de balletten door, onder anderen, Leon Bakst
Ik ben in de eerste plaats een charlatan, maar wel een briljante; ten tweede een groot charmeur; ten derde voor niemand bang; ten vierde iemand met veel logica en weinig scrupules; ten vijfde schijn ik geen enkel talent te hebben. Niettemin geloof ik dat ik mijn ware roeping gevonden heb - een maecenas te zijn. Ik heb alles wat nodig is, behalve geld - maar dat zal er komen.
19 mei 1909
Toen ik in mijn loge arriveerde - en ik was een beetje laat want ik geloofde niet in de sensatie, die mij door sommige ingewijden in het vooruitzicht was gesteld - realiseerde ik me dat ik oog in oog met een wonder stond. Ik zag dingen, die tevoren onbestaanbaar waren. Alles wat maar verblindend, bedwelmend, verrukkelijk en verleidelijk was, was daar bij elkaar gebracht op dat toneel...
Het tweede seizoen in Parijs, mei-juni 1910, was een nog groter succes dan het programma van 1909. Terwijl 'Carnaval' de toeschouwers verraste met zijn romantische eenvoud, verbaasde en verrukte 'Scheherazade' hen. Bovenal rees de naam van Leon Bakst tot sterhoogte. Hij bracht een revolutie teweeg in theaterontwerpen. Zijn gedurfde kleurgebruik lanceerde nieuwe modes en beïnvloedde de decoratie van het interieur voor meer dan één decennium. Nog in 1925 werd 'Scheherazade' bij een opiniepeiling in Londen vermeld als het meest geliefde ballet van het repertoire. 'Scheherazade' is representatief voor Diaghilevs eerste periode - de Russisch-oosterse fase, met zijn combinatie van overdadige ontwerpen, seks en geweld. Het decor zelf lokte bij elke voorstelling in Parijs langdurig applaus uit. De orgie scène, waarin de haremdames gebruik maken van de afwezigheid van hun echtgenoot om zich in te laten met een groep gespierde negers, ontlokte kreten van ongeremde bijval. Telkens wanneer de schuldigen werden ontdekt en de Sultan zijn bloedige wraak nam, raakten de toeschouwers eveneens in extase.
|
Uit: Brief van Serge Diaghilev aan zijn stiefmoeder, 1895 in: Charles Spencer, The World of Serge Diaghilev Londen 1974
Uit: Anna de Noailles, Le livre de ma vie, 1932
Uit: Charles Spencer, The World of Serge Diaghilev Londen 1974
|
19) Leon Bakst, Ontwerptekening voor de Blauwe Sultane in 'Scheherazade' |

|
De vrouw van de danser Nijinsky geeft een verslag van Bakst's bemoeienissen met het ballet L Après-midi d'un Faune, waarvoor hij gedurfde, geometrische kostuums ontwierp, waarbij ook zijn karakteristieke, nauwgezette aandacht voor details tot uiting komt.
De dansers kregen van Bakst instructie hoe ze zichzelf op moesten maken. Zij hadden witachtig-roze ogen als die van een duif. Hij bracht de make-up de eerste keer zelf aan. Zij droegen geen tricots en hadden niets aan onder hun geplisseerde gazen tunieken, die crème-kleurig waren en door hem waren beschilderd met een Grieks sleutelmotief, sommige in lichtblauw, andere in appelgroen. Ze hadden allemaal nauwsluitende pruiken op die uit goudkleurige koorden bestonden met stijve pijpekrullen tot op hun borst. De meisjes leken werkelijk op een fries van Griekse beelden. Bakst deed oneindig veel moeite om ze er zo uit te laten zien en het resultaat was bijzonder verfijnd. (...) De faun (Nijinsky's rol) droeg een bont kostuum, koffiekleurig met grote bruine vlekken, die doorliepen op zijn blote armen en handen als om de indruk te geven dat het alleen maar de huid van de faun was.
|
Uit: Romola Nijinsky, Nijinsky Gollancz Londen 1937 |
20)Leon Bakst, Grieks kostuum voor 'L'après-midi d'un faune' |

|
Natalja Gontcharova en Michail Larionov
Ook dit kunstenaarsechtpaar werkte voor Diaghilev. Hun werk is gebaseerd op de Russische folklore maar sluit tevens aan op het theaterconstructivisme dat zich in die tijd in Rusland ontwikkelde.
Serge Diaghilev en de ontwikkeling van het decor en het balletkostuum
De zeggingskracht van een decor komt over het algemeen voort uit het gebruik van technieken en materialen volgens niet te formuleren maar strikte regels, die het resultaat zijn van de ervaringen van vele eeuwen en die dikwijls tegen alle naturalistische logica ingaan. Inderdaad, de naturalistische nabootsing is ontegenzeggelijk één van de meest fundamentele vormen van de kunst. Het balletdecor heeft niet als enig doel om plaats en tijd van de handeling te situeren volgens de aanwijzingen in het libretto.(...) Het decor is vooral een onafhankelijke schepping, een autonome kunstvorm die zijn eigen problemen stelt en aan eigen wetten onderworpen is. Deze autonome kunstvorm moet volgens ons elke ontlening aan technieken die specifiek horen bij andere vormen van beeldende kunst vermijden; zo zal de uitvergroting van een schilderij op de schaal van het toneel nooit een echt decor worden.(...)
Toen Serge Diaghilev in 1909 zijn eerste voorstellingen in Parijs gaf, vierde in alle landen het naturalisme en de historische authenticiteit nog hoogtij. Het gezelschap van de 'Ballets Russes' van Diaghilev bracht in zijn eerste periode geen nieuwe esthetiek in decors en kostuums; de directeur, die tevens directeur was van het tijdschrift 'Mir Iskousstva' (De wereld van de kunst), had ook geen enkele schilder tot zijn beschikking, die in staat was de geheel nieuwe problemen van de moderne theateraankleding op te werpen of op te lossen. Hij beperkte zich er dus toe aan zijn vrienden en medewerkers de gelegenheid te bieden hun talenten tot uiting te brengen binnen de erfenis van een in Rusland reeds aanvaarde en gewaardeerde artistieke richting. Toch hadden, wederom in Rusland, tussen 1906 en 1909 zeer uiteenlopende pogingen van diverse kunstenaars een nieuwe problematiek van het theaterdecor aan de orde gesteld, die in 1913-14 zouden uitlopen op een nieuwe opvatting, die later het theater- constructivisme werd gedoopt.
|
Uit: Natalja Gontcharova en Michail Larionov, Les Ballets Russes. Serge Diaghilev et la décoration théatrale Belvès 1955 (herz. uitg.) |
21) Natalja Gontcharova, Kostuumontwerpen voor het ballet "Le coq d'or' |
|
Het constructivisme in het theater wilde zich niet beperken tot het toneel met een enkel speelvlak maar had als doel het toneel volledig te benutten door driedimensionaal verschillende verticale vlakken te laten meespelen door middel van constructies in de hoogte, die de mogelijkheden van de enscenering verveelvoudigden. Het decor was niet langer alleen maar een achtergrond of omlijsting maar werd een integraal onderdeel van de handeling, net als bij het circus. Ook net als in het circusbeeld liet het theaterconstructivisme de basiszetstukken geheel kaal en hield alleen het frame over, waarvan alle elementen te zien waren, op welk speelvlak zij zich ook bevonden. Zo kon het oog van de toeschouwer in één blik de handelingen vatten, die zich tegelijk op de voorgrond èn op de achtergrond van het toneel afspeelden. Pas in 1913-14 zag Diaghilev de noodzaak in om de constructivistische opvattingen ook in een ballet toe te passen. Hij had toen het plan de opera 'De gouden haan' van Rhimsky-Korsakov als ballet uit te brengen, waarbij hij evenwel vasthield aan de koorpartij.
Het probleem, dat hij aan Gontcharova voorlegde, bestond er uit een plek te vinden voor negentig solisten en koorleden, waar in de orkestbak geen plaats voor was. Aan de andere kant moesten de dirigent en het zangkoor zodanig opgesteld zijn dat zij elkaar konden zien. Uiteraard mocht de te vinden oplossing niet de bewegingen van de dansers in de weg staan, die op hun beurt weer de aanwijzingen van de dirigent moesten gehoorzamen. Gontcharova stelde voor om de zangers op het toneel op treden boven elkaar te installeren, op de manier waarop 'De Doema der Bojaren' wordt voorgesteld in de Russische volkskunst; als decorontwerpster moest zij plaats en decoratie voor deze treden bedenken. Zij plaatste ze recht tegenover het publiek aan weerszijden vooraan op het toneel; doordat ze als afgeknotte piramides oprezen tot aan het fries kwamen zij in de plaats Natalja Gontcharova, Kostuumontwerpen voor het ballet 'Le coq d'or' van de twee eerste zijlijsten en namen ze ongeveer een kwart van de toneelruimte in beslag. De in frambooskleurige kledij gestoken zangers vormden een levendig en klankrijk element in de aankleding en ze waren perfect zichtbaar voor de dirigent. (...)
|
|
|
Kostumering
Parallel aan de ontwikkeling van de choreografie heeft het balletkostuum in de loop van de eeuwen een ontwikkeling doorgemaakt, die door de technische eisen van de dans op gang werd gebracht.(...) Het traditionele balletkostuum zoals het in onze tijd is vast komen te liggen heeft, sinds omstreeks 1910 in talrijke gevallen belangrijke wijzigingen ondergaan onder invloed van verschillende richtingen van de moderne schilderkunst. Deze recente ontwikkeling is onderhevig geweest aan twee uiteenlopende stromingen: terwijl voor sommige ontwerpers het kostuum bestudeerd moest worden ten behoeve van de nieuwe choreografische eisen, was voor anderen die er een tegenovergestelde mening op nahielden, alleen de fantasie van de kunstenaar vrij om fraaie of merkwaardige vormen gestalte te geven met het risico dat de aldus uitgevoerde kostuums de bewegingen van de dansers hinderden en soms zelfs onmogelijk maakten. Aldus werd het schouwspel teruggebracht tot een simpele kostuumshow.
Het kostuum voor het dagelijks leven is bedoeld om te bedekken, te verfraaien, te accentueren, te beschermen, kortom om het bestaan te vergemakkelijken en zoveel mogelijk te veraangenamen. Het kostuum voor het leven van alledag is slechts kleding. Het theaterkostuum heeft een heel ander doel: het geeft gestalte aan het karakter en het type van een denkbeeldig personage. Ook in het normale leven is een kostuum soms bestemd om een personage te karakteriseren. Zo'n kostuum krijgt dan een theatraal karakter als het gaat om een gekostumeerd bal, ceremoniële gewaden, rechterlijke of militaire uniformen... Op het toneel kan het fysieke aspect van een vertolker óf uitgebuit en geaccentueerd óf weggewerkt worden. Horizontale lijnen, versieringen in de breedte, lichte kleuren, de wijd uitlopende vormen van over elkaar gedragen kaftans, een klein hoofddeksel achter op het hoofd, een vierkante baard zijn even zovele middelen die bijvoorbeeld worden toegepast om het massieve aspect van een van nature al corpulente acteur te versterken in een bepaalde rol. Daarentegen is in sommige gevallen een effen donker kostuum genoeg om een magere indruk op te roepen evenals een puntbaard, omhooggekamde haren, de boog van opgetrokken wenkbrauwen, een hoge hoed of muts er toe bijdragen een gezicht smaller te maken, bij dezelfde acteur in andere rollen.
Aan de andere kant creëren een deskundige accentuering van verticale lijnen, het gebruik van sombere elementen tegen een lichte achtergrond of omgekeerd, zoals het geval is bij een donkere borstbedekking, die toeloopt naar de taille en bij een mantel of rok, die half openvalt over een contrasterend geheel, in de ogen van de toeschouwer een illusie van een slank silhouet, dat zich in het midden losmaakt van de minder zichtbare contouren van het kostuum. Het theaterkostuum is een bijzonder teken, het veelbelovende detail dat er toe bijdraagt het personage en zijn eigenschappen duidelijk te maken. Het helpt de gewenste atmosfeer te scheppen, zelfs nog voor de vertolker spreekt, danst of zingt. Door tegenstellingen maakt het grotesk, eenheid in klankkleur versterkt het effect en maakt het gebaar of de zin van het gesproken woord ingewikkelder of juist eenvoudiger. Juist daarin manifesteert zich het wezenlijke verband tussen kostuum en beweging, tussen kostuum en woord.(...)
|
Op het toneel kunnen kostuums afbreuk aan elkaar doen of elkaar juist wederzijds goed laten uitkomen, al naar gelang hun kleuren, hun respectieve vormen, hun plaats op het toneel en de aaneenschakeling van hun achtereenvolgende verschijningen. Bij het ontwerpen van een kostuum past dus een onderzoek naar het optimale verband van de kleurtonen en van het spel van de volumes met die van de overige kostuums en van het decor, opdat de verschillende combinaties niet tegen de betekenis van het theaterbeeld ingaan en in psychologisch en visueel opzicht een eenheid in het schouwspel creëren. Hoewel een achtergrond invloed kan hebben op de zichtbaarheid en het expressieve karakter van een kostuum blijft elk kostuum zichtbaar voor elk decor, zelfs als ze exact dezelfde toon en kleur bezitten. Een kostuum kan niet voor een decor verdwijnen, hoe het er ook uitziet. Meer nog, de aandacht van de toeschouwer wordt speciaal aangetrokken door het menselijke dat de acteur uit de omgeving losmaakt, en de blik, die gefixeerd is op een bepaalde plaats, moet toegeven aan de onweerstaanbare aantrekkingskracht van de bewegingen op die plek.
Zo is het mogelijk één persoon of een groep van personen te verbergen door de aandacht van de toeschouwer te vestigen op een ander punt van het toneel door middel van bewegingen, die door één of meer kleuren ondersteund worden. Kostuums en decors worden soms onderling geregeerd door verhoudingen van zeer ingewikkelde aard: het is bijvoorbeeld niet verboden aan de decorontwerper om bepaalde toneelelementen te bedenken die tussen het traditionele kostuum en het decor bemid- delen. De ontwerpen van Gontcharova voor een paar balletten in 1916 voorzagen in personages die groter en kleiner waren dan de natuurlijke grootte, geschilderd en uitgezaagd als beweegbare zetstukken, die evenwijdig aan het voetlicht heen en weer schoven. De normaal gekostumeerde dansers moesten zich vrijelijk zowel voor als achter deze bewegende zetstukken verplaatsen en hun bewegingen op het ene of op het andere plan zorgden voor gewone of omgekeerde perspectivische effecten.
|
|
Uit: Léon Bakst, Antwoord op de enquête van Raymond Cogniat in: Raymond Gogniat, L'evolution du décor Comoedia Paris
|
Datum 3 september 1923
De crisis van het fraaie decor in de theaters is eigenlijk veel ernstiger dan een simpele economische aangelegenheid of het tekort aan echte decorspecialisten. Er bestaan in het moderne theater drie uitgesproken richtingen die telkens op een of andere wijze een directe reactie vormen op het karakter van het decor. De eerste stroming, die ik de proteststroming noem, ziet in principe af van het fraaie, rijke en machtige decor onder het voorwendsel dat een dergelijk decor het perfecte beluisteren van het woord in de weg staat ..... Daar zou één van die nare constructies met banale verhoudingen voor nodig zijn, die de doos van het toneel zonder de betovering van het perspectief biedt; opeenstapeling van omlijstingen, op ware grootte van de omgeving waar de handeling zich afspeelt - een altijd benepen effect en zonder een zuchtje poëzie, die toch eigenlijk de enige en voornaamste bestaansgrond voor een decor is. Kortom, een negatieve, door vrees gedicteerde esthetiek. Als een regisseur niet weet hoe hij een stuk aan moet kleden, besluit hij er draperieën van te maken, in grijs, in zwart/wit, in niets. Een bewijs van onvermogen! (...)
Rechts een draperie, links een muur, een zogenaamde immense zuil op de achtergrond, trappen (waarom?) in het midden .... Verander dat alles van plaats en je kunt er de tweede akte mee spelen of een ander stuk - het effect zal hetzelfde zijn. Armoede, eentonigheid en vooral een truc. Iemand met smaak zal altijd kippevel krijgen bij het zien van namaakzuilen, trappen en rotsen van papier-maché.(...)
De tweede stroming - laten we deze de clowneske noemen - brengt ons iets van de middeleeuwse ensceneringen, uit Zwitserland, van Reinhardt en ook uit Rusland en zijn dolle regisseurs, tot elke prijs op zoek naar iets 'buitenissigs'. Het clowneske uit het circus en de beschrijving van het middeleeuwse mirakelspel hebben de aantrekkelijkheid van een naïeve en oprechte, als het onderwerp dat vraagt ook vrolijke voorstelling. De kruidigheid van een belangrijk woord, dat wordt uitgesproken door een grotesk wezen, een clown, een dwaas, is eigenlijk de geheime droom van deze 'oprechte' vertolking van elk meesterwerk van theaterkunst. Terwijl de vroegere regisseur zich moeite gaf om een te lange monoloog er in te laten gaan met 'geleerde passages', laat de nieuwe regisseur zoiets uitspreken terwijl de speler van de trap springt, een buiteling maakt, dwars door de zaal opkomt, in een kostuum dat de acteur op het toneel aantrekt en dat er bijzonder idioot of inconsequent moet uitzien, een bovenlijf van een vrouw voor een man, een tenen mand om een dikke buik te suggereren, een paardeharen bezem op het hoofd bij wijze van kuif .... Dat alles temidden van duizend onnutte, onverklaarbare en genante voorwerpen op het toneel, die de artiest dwingen er overheen te springen; in een prullaria aan even conven- tionele, onverwachte als gevaarlijke decors, stapels driehoeken, kubussen, cirkels, ordinaire lantaarns in plaats van een theatermaan (ook afschuwelijk!), het gaat erom wat het gekste is, wat het meest grotesk ....(...)
Rest nog de derde stroming, die van de musical, die alles wat des schilders is,weghaalt en te niet doet en die tot elke prijs de pracht van het klatergoud en de rijkdom van pailletjes nastreeft. Daar is het decor een imitatie, of een werkelijke, zogenaamd schatrijke stof, van een afschuwelijke en walgingwekkende smaak, een landschap of een interieur in 'vrolijke', valse kleuren, dat werkelijk symbolisch is voor dit soort schouwspel. En ook daar vindt een ontwikkeling plaats. Het perspectief, dat het geheel van het decor weet te behoeden voor een 'erbarmelijk' gebrek aan zeggingskracht, wijkt steeds meer voor ware draperieën, zilveren en gouden stoffen, kanten en broderie, die in combinatie met de met pailletten en stenen overdekte kostuums, vooral in Amerika de elkaar beconcurrerende regisseurs zullen verenigen want daarginds interesseert de kritiek zich überhaupt alleen maar voor de duizenden dollars die aan deze armzalige rijkdom worden uitgegeven...
|
Parade
Parade is een ballet dat in 1917 voor het eerst werd opgevoerd in Parijs. Het werd uitgevoerd door 'Les Ballets Russes' onder leiding van de regisseur Serge Diaghilev.(...) Op uitnodiging van Cocteau maakte de grote vernieuwer van de schilderkunst Pablo Picasso, de decors, de kostuums en een valgordijn voor Parade. Het valgordijn vormde de prelude van het ballet, dat het publiek kon zien terwijl het orkest de ouverture speelde. Op dit gordijn stond een romantisch tafereel met een aantal aan tafel zittende theaterfiguren, geschilderd in een naief-realistische, tamelijk ouderwetse stijl.
Nadat dit gordijn was opgetrokken, zag het publiek iets heel anders. Het decor dat de ingang van een theatertent op een Parijse boulevard liet zien was namelijk in een totaal andere stijl geschilderd: in Picasso's nieuwe, platte, synthetisch-kubistische stijl; een tamelijk abstracte stijl, waarin het perspectief geen belangrijke rol meer speelt. Ook de kostuums van de drie meter hoge Managers waren kubistisch. De enorme, sterk vereenvoudigde constructies zorgden voor een eerontmenselijking van de Managers. De ingewikkelde kostuums met onder andere bomen en gebouwen aan de achterkant, waren in felle kleuren beschilderd en de vormen ervan benadrukten het starre, mecha- nistische karakter van de Managers. De Chinese goochelaar en de acrobaten waren menselijker en realistischer. Voor hen ontwierp Picasso kostuums met eenvoudige ornamenten en motieven.
|
Uit: Parade. Beeldende kunst en muziek Gemeentemuseum Arnhem 1985
|
22) Pablo Picasso, Schets voor het valgordijn van 'Parade'
|
|
|
23) Pablo Picasso, Decor voor 'Parade' |
Uit: Programma Parade van de Ballets Russes, Parijs mei 1917
Uit: Jean Cocteau, Avant 'Parade' in: L'Excelsior, 18 mei 1917
|
Parade Realistisch ballet in één tableau
Korte inhoud Het decor stelt huizen voor op een zondag in Parijs. Een kermistheater. Drie music-hall nummers vormen buiten een voorproefje van de vertoning binnen (dit is de 'parade').
Een Chinese goochelaar Een Amerikaans meisje Acrobaten
Drie managers zorgen voor de reclame. Zij zoeken aansluiting in hun verschrikkelijke taal met de menigte, zodat die door de vertoning buiten een idee krijgt van het spektakel binnen en ze proberen dit op grove wijze duidelijk te maken.Niemand laat zich overhalen. Na het slotnummer, laatste poging van de managers, komen de Chinees, de acrobaten en het meisje het lege theater uit. Als zij de mislukking van de managers zien, proberen zij het nog eenmaal met hun fraaie kunsten. Maar het is te laat.
|
|
24) Pablo Picasso, Ontwerp voor een manager, 191 7 |
|
In 'Parade' worden het eerste orkest van Eric Satie, het eerste decor van Pablo Picasso, de eerste kubistische choreografieën van Leonid Massine en de eerste poging van een dichter om zich zonder woorden uit te drukken, verenigd. De samenwerking is zo nauw geweest dat ieders rol zich vermengde met die van de anderen zonder zich die toe te eigenen. Ik zou het aardig gevonden hebben als het publiek ons niet zo rauw op zijn dak had gekregen maar de werkzaamheden van mijn medewerkers had kunnen volgen. Satie, die de vreemde, met dromen beladen reeks zangstemmen samenstelde, die zijn orkest zou vormen; Massine, die mijn idee omzette en verder uitwerkte in het ritme van een 'denkende machine'. Degenen die Picasso in een atelier bij de Buttes-Chaumont hebben zien schilderen aan het voordoek, dat een arrangement van koorddansers voorstelt, stonden versteld. Hij wandelde op het immense doek, terwijl onder zijn penseel reusachtige figuren opbloeiden, fris als bloemboeketten.
'Parade', dat is het verhaal van het publiek, dat maar niet binnen wil komen om het spektakel te zien, ondanks de reclame en ongetwijfeld dóór de reclame, die men bij de ingang maakt. Drie Managers, waarvan één te paard (dat paard komt uit de fokkerij van Medrano) stellen de vulgaire godheden van de reclame voor. Zij zullen misschien verwondering wekken door hun reusachtige omvang. Opschudding in de steden, huizen, die dreunen onder onze stap, verwaande aanplakbiljetten, machines, allemaal zaken die ons ten dienste staan om de handel en wandel van deze onmenselijke personages te etaleren. Het ging er niet alleen om het realisme zijn plaats te geven maar bovendien voor het eerst er zijn echte theatrale betekenis aan te verlenen. Wat men tot nu toe 'realistische kunst' noemde is in zekere zin een kunst van pleonasmes en dat vooral in het theater, waar het realisme bestaat uit het neerzetten van echte objecten op het toneel, die hun werkelijkheidswaarde verliezen op hetzelfde moment waarop men ze in een kunstmatige omgeving plaatst.
|
Commentaren op Parade
Daar is dan Parade, een kubistisch ballet, paradoxaal misschien voor bijziende personen - maar ik vind dat toch werkelijk zo. Picasso geeft ons zijn visioen van een kermistheater, waar de acrobaten, Chinezen en 'managers' als in een kaleidoscoop bewegen, tegelijk waarheidsgetrouw en fantastisch. Een groot gordijn, met opzet teruggrijpend naar het verleden, scheidt de geintrigeerde toeschouwer van deze bloem van de 20ste eeuw. De personages zijn vanuit twee tegengestelde zienswijzen aangekleed: deels vormen ze wandelende constructies, opeenhopingen van de meest geestige kubistische vondsten; de anderen zijn acrobaten, die typerend voor het hedendaagse circus zijn. Door de choreografie worden beide soorten gelijkwaardige en realistische figuren: de ene soort getrouwe kopieën, de andere ontsproten aan Picasso's brein. Deze grote schilder heeft nog een kant van zijn kunstenaarschap ontdekt. Hij is ook een theaternormgever. Zijn gevoel voor verhoudingen leidt hem daarbij zoals altijd. Hoe paradoxaal dat, wat ik net schreef, ook moge schijnen.
Picasso heeft twee managers als kubistische constructies bedacht: ze bestaan uit vlakken en geometrische constructies in een grillige schikking. Maar onder de buik van één van hen komen twee menselijke beentjes, die weing verheven huppelen. En heel die stellage, waarin de menselijke figuur slechts herkenbaar is aan een pijp en een trompet, Pablo Picasso, Manager uit 'Parade' is van een nauwelijks schilderachtige lelijkheid. Een paard, dat wordt gevormd door twee dansers en een vrij aardig hoofd, is niet echt een nieuwe figuur; men heeft al honderdmaal deze circusuitvinding gezien en Engelse clowns leggen er meer fantasie in. (...)
|
Choréographie et décors des nouveaux Ballets russes. in: Jean Cocteau, Entre Picasso et Radiguet Hermann, Parijs 1967
Uit: Henri Bidou, A propos de Ballets in: Le Journal des D'ebats, 21 mei 1917
|
Uit: Jean Cocteau, Kleine theaterherinne- ringen in: Der Querschnitt, Berlijn 1922 |
Guillaume Apollinaire was zo buitengewoon aardig om het voorwoord te schrijven voor het nieuwe programma van Parade. Hij lanceerde als titel van deze notitie de term: 'Esprit Nouveau', die een zo grote opgang zou maken. Apollinaire deed nog beter. Dankzij zijn uniform en zijn verwonding, die hem dwong op zijn hoofd een soort leren band te dragen, redde hij me uit een lachwekkend gevaar. Wij verlieten samen de coulissen na het stuk, dat het publiek zo even in de zaal had opgevoerd en wij maakten ons klaar om de loge weer op te zoeken waar Picasso op ons zat te wachten, toen een zangeres, een ware Gorgoon 1), me herkende en riep: 'Daar heb je er een!', de meute in beroering bracht en dreigde mij mijn ogen uit te krabben met haar hoedenspeld als Apollinaire zich er niet tussen had gegooid en als de echtgenoot van de gekkin haar niet bij haar rokken had weggetrokken.
De arme kerel schonk mij een blik van verstandhouding, die beduidde: Die vrouwen zijn niet wijzer. Tijdens dezelfde pauze hoorden wij, Picasso, Satie en ik, een nieuwe opmerking die ons weer kracht had kunnen geven als wij ooit de moed hadden laten zakken. Maar het schandaal maakte ons juist trots en sloeg ons totaal niet uit het veld. Een heer zei tegen een ander: 'Als ik had geweten dat het zo stom was, had ik mijn kinderen meegenomen!'. Dat orkestlid gaf ons een onbedoeld compliment.
1) Gorgonen zijn drie zusters uit de Griekse mythologie met een monsterachtig uiterlijk. Wie hen aankeek, versteende.
|