Claes Oldenburg
Uit de kostumering van zijn happenings ontwikkelde hij zijn zogenaamde zachte beelden. Het 'Slaapkamerensemble' bestond daarentegen uit harde materialen en strakke vormen die waren bekleed met glanzend vinyl. Daarna komen de ontwerpen voor reusachtige monumenten, waarvan er verscheidene zijn uitgevoerd.
Ik ben voor een kunst, die in het leven zelf zijn vorm vindt, die rond draait en zich onmogelijk ver uitstrekt en opeenstapelt en springt en druipt en die net zo zoet en dom is als het leven zelf. Ik ben vóór een kunstenaar, die verdwijnt en met een witte pet op weer terugkomt en dan reclameborden of gebouwen schildert.
Ik ben voor kunst, die wordt gerookt als een sigaret of ruikt als een paar schoenen.
Ik ben voor kunst waar je op kunt zitten. Ik ben voor kunst die aan- en uitgeknipt kan worden met een schakelaar.
Ik ben voor een kunst, waarmee je kunt hameren, stikken, naaien, lijmen en vijlen.
Ik ben voor de kunst van de rood-witte benzinepompen en flikkerende hoekjes-reclames.
Ik ben voor de kunst van oud gips en nieuw email.
Ik ben voor de kunst van platgezeten bananen.
Ik ben voor de flikkerende kunst, die de nacht licht maakt. Ik ben voor vallende, spattende, wiebelende kunst en kunst, die springt en aan- en uitgaat.
Ik ben voor de witte kunst van koelkasten en hun gespierde open en dichtgaan.
Uit: Claes Oldenburg, I am for an art .... in: Store Days, Documents from the Store (1961) en Ray Gun Theatre (1962), overgenomen in Bernlef en K. Schippers, Een chèque voor de tandarts, Amsterdam 1962 Uit: Claes Oldenburg, Soft Art 1966
Zachte beelden verkeren in een primitieve staat maar met behulp van plastic en rubber en nog te ontwikkelen technieken, zullen er spoedig volledig tot in onderdelen uitgewerkte (in plaats van ballonachtige symmetrisch aan elkaar gezette) opblaasbeelden zijn. Ik stel mij buitenbeelden voor, die reageren op de wind. De beste voorbeelden zijn nog de reusachtige ballonnen, die Macey's(1) op Thanksgivings Day (2) langs Broadway laat waaien. De mogelijkheid om zachte beelden te bewegen, de weerbarstigheid om ze in één positie te houden, hun 'eigen leven' verbindt ze met de begrippen tijd en verandering.
In de harde beelden heb ik de verandering voor elkaar trachten te krijgen door ze zo in een ruimte samen te hangen dat elke beweging van de beschouwer de relatie tussen de vlakken en de stukken zou veranderen of door ze aan de beschouwer te presenteren met afzonderlijke voorwerpen, die er om vragen aangeraakt en bewogen te worden (zoals de gebaksdozen). Dit kan ook allemaal bij de zachte maar hierbij kan ook het oppervlak beïnvloed worden zoals men met een lepel speelt met een stuk citroenschuim en dat ook daarna blijft bewegen.
(1) warenhuis in New York
(2) Amerikaanse feestdag
Claes Oldenbrug, Honkbalknuppel, 1977, h. 33,5 m
Uit: Paul Carroll, Interview met Claes Oldenburg 'The Poetry of Scale. in: Proposals for Monuments and Buildings 1965-1969. Chicago 1969
Monumenten gingen als onderwerp iets voor mij betekenen in de lente van 1965. Na een jaar reizen door Europa en de Verenigde Staten, weg uit New York, betrok ik een nieuw atelier in East 14th Street. Het nieuwe atelier was reusachtig groot, de lengte van een stratenblok, en die afmetingen dreven mij, samen met mijn reisherinneringen, in de richting van iets doen met landschappen. Ik kon dat niet zo goed verenigen met wat ik daarvoor had gedaan, tot ik op het idee kwam om mijn meest geliefde voorwerpen in een landschap te plaatsen, een combinatie op schaal van stilleven en landschap. Door de atmosfeer weer te geven en perspectief toe te passen, maak ik de voorwerpen 'kolossaal'. (...)
Als ik voor een nieuwe stad monumenten ga maken, gebruik ik die stad als atelier. De eerste twee of drie weken in een nieuwe stad probeer ik zoveel mogelijk plaatsen te bezoeken en te worden rondgeleid door mensen die er wonen en de stad goed kennen. Ik luister wat ze erover zeggen. Ik probeer ook elke krant of elk blad te lezen. Ik maak veel schetsen. En ik bestudeer het eten. (...)
Ik gebruik mijn lijf om een stad te voelen en te leren kennen. (...) Eerst waren de monumenten speelse, persoonlijke fantasieën; daarna schenen de monumenten concreter en meer voor de openbaarheid te worden. In een interview werd mij gevraagd of ik enig idee had van de soort materialen om te gebruiken als een van de monumenten daadwerkelijk zou worden gebouwd. Daar had ik niet al te veel over nagedacht. Eerder dat jaar maakten drie architectuurstudenten een taxatie van een monument. Hun schattingen schokten me; zij stelden dat het 2.500.000 kilo zou wegen als er beton werd gebruikt en dat het gevaarte door de grond zou zakken als een smeltend klontje boter op een gebakken aardappel, dwars door de metro heen. Ze begonnen toen met plannen om de ondergrondse om te leggen .... Ik kwam er ook achter dat practiserende architecten belangstelling voor de monumenten hadden gekregen. Er kwam een uitnodiging van de MIT (3) om over projecten te praten.
Ik voelde me vereerd maar was tamelijk bang om uit mijn element te raken. Ik begon me net te interesseren voor de relatie van mijn ontwerpmonumenten tot de traditie.
Ik moet nu gaan beslissen of ik werkelijk mijn fantasie wil laten omzetten in echte projecten en op welke voorwaarden dat kan. Een probleem is dat de vorm van mijn voorwerpen het moeilijker maakt om ze te bouwen dan als ze abstracte vormen hadden gehad zoals kubussen of kegels. Ik doorloop nog wel dezelfde voorbereidende fase maar nu moet ik mij richten op het type voorwerp waarvan de constructie mogelijk lijkt.
(3) Massachusett's Institute of Technology

Claes Oldenburg, Reuze zaag - harde uitvoering, 1969
Uit: Claes Oldenburg, How to keep Sculpture Alive In and Out of a Museum. in: Arts, oktober 1969
Fragmenten hebben altijd mijn belangstelling gehad. Ik denk dat een van de grote verschillen tussen de visie van een kunstenaar en, als die tenminste bestaat, de visie van een normaal persoon is dat de kunstenaar de neiging heeft in fragmenten te kijken. Ze hebben de neiging een deel van de lamp, een deel van de telefoon, een deel van de asbak te nemen en daar een geheel van te maken en net te doen of de rest niet bestaat. Ze neigen er toe alleen maar naar bepaalde onderdelen te kijken. Wat ik in de vroege fragmenten wilde, bijvoorbeeld in The Store, die een heleboel fragmenten uit de reclame heeft, was het onderwerp beperken tot datgene wat me interesseerde en waarvan ik een nieuw geheel kon samenstellen. Dus had ik altijd het idee dat zien in principe een fragmentarische activiteit was. Als ik over straat liep, zag ik alleen bepaalde dingen en ik wilde die visie getrouw blijven.
Fragmenten zijn ook goed omdat ze oproepen wat er tussen ligt en zo'n klein stuk van iets kan het totaal oproepen. Maar de laatste tijd gaat mijn belangstelling ook uit naar de veranderingen die fysiek met dingen gebeuren als ze in fragmenten worden verdeeld, zoiets als wanneer je een bord laat vallen. Ik had één groot monument bedacht voor het Grant Park in Chicago, dat er uit zou zien alsof een enorm bord met roereieren in het park was gevallen. Het zou zo gereconstrueerd worden dat je het ene stuk hier, het andere daar tegenkwam en elke keer als je dat deed, zou het iets op zichzelf zijn en het zou je ook bewust maken van de ruimte van het hele park, omdat je had geweten dat de andere delen er ook waren. (…)
Je kunt ook verwachtingen frustreren. In het bed kan bijvoorbeeld niet geslapen worden -je kunt niet onder de dekens kruipen en het is nogal hard. En het voedsel kan natuurlijk niet echt gegeten worden. Dat is dus een handeling in de verbeelding, die het feit benadrukt dat het alles bij elkaar niet echt is - dat het kunst is, wat dat vreemde verschijnsel om iets zomaar te doen om zichzelf zender dat het nuttig is, ook mag zijn.

Claes Oldenburg, zacht toilet, 1966