Steinbach vond na een korte schilderscarrière dat hij veel directer kon werken als hij met de objecten zelf aan de slag ging in plaats van ze af te beelden. In het onderstaande interview vertelt hij wat hij mei zijn werk beoogt. 

Mijn belangstelling voor voorwerpen begon in het begin van de jaren '70, toen ik samen met een vriendin vaak antiekzaakjes, rommelmarkten en verkopingen af struinde. (...) In 1979 kreeg ik het aanbod voor een tentoonstelling. Ik maakte een installatie, waarin ik de wanden gedeeltelijk bedekte met afwisselend verticale banen in een effen kleur en banen behangpapier met een patroon. Ik monteerde eenvoudige houten planken met consoles tegen die wanden en zette er heel gewone huishoudelijke artikelen op. (...) Hiermee stelde deze installatie voorwerpen en hun presentatie boven schilderijen en de voorstelling of representatie van voorwerpen op schilderijen. (...) 

In de zomer van 1980 was ik zogenaamd gevestigd in Fashion Moda in de South Bronx. Gedurende zes weken kwam ik elke dag binnen, opende de galerieruimte, die bestond uit een grote etalage en 'speelde winkeltje'. Mijn goederen bestonden uit tweedehandsartikelen, gevonden voorwerpen, overhemden, schoenen en make-up spiegeltjes, opgeraapt van de straat of tweedehands aangeschaft. (...) 
Hiermee richtte ik mij op een directe, fysieke wijze tot de beschouwer in zijn of haar onmiddellijke omgeving.(...) 
Een voorwerp nodigt uit tot gebruik, aanraken, verzetten, optillen, schuiven, dragen enzovoort. De uitnodiging tot actie, de directe toegankelijkheid van het voorwerp, zet een serie conditionele reflexen in gang die totaal van karakter verschillen met theorieën over schilderijen. (. .) 
Een pot is een pot. Je kookt er eten in, je eet dat op en je leeft weer een dagje langer. Maar wordt aan dat eetritueel eenmaal dag na dag voldaan, dan komt er een extra betekenis in de context van taal en communicatie. De manier, waarop wij objecten bekijken als grotesk of modieus, of juist als modieus en grotesk zoals in de punk, interesseert me; hoe aantrekkingskracht, afstotelijkheid en dwang in de vormen van een voorwerp en in de rituelen eromheen worden gestopt door de enkele wil die op te roepen. Dingen die oud zijn of een ouderwetse uitstraling hebben, stuiten bij jongeren vaak op afkeer. Ze vinden ze afschuwelijk omdat ze herinnerd worden aan hun eigen ouderdom en dood. (...) 
Archeologen graven de cultuur van anderen op. Zij passen geleerde, wetenschappelijke methodes toe als zij een beeld proberen te reconstrueren van uitgestorven beschavingen. Ik ben ook een opgraver maar ik verzamel materiaal uit mijn dagelijkse omgeving. Ik wil het beeld vast leggen van de geschiedenis van het heden. Ik zou graag het proces willen begrijpen, waardoor de mensheid verhalen uit verleden of heden fabriceert. 
(...) 

Uit: Elisabeth Sussman, Interview met Haim Steinbach in: The Binational, American Art of the late 80s, German Art of the late 80s. Boston/Keulen 1988

Je belangstelling voor of je rol ten opzichte van het minimalisme is in zekere zin volledig tegengesteld aan die van archeologen; toch breng je fragmenten van beide samen in je sculpturen. 

Ik gebruik minimalisme en structuralisme als denkwijzen. Ik beschouw de plank en de opstelling als een soort paradigma. De plank is in zekere zin een heel algemene constructie, een voorwerp dat de nadruk legt op een zeer nadrukkelijke vorm van presentatie in onze maatschappij. 

Hoe verhoudt zich dit paradigma of deze constructie tot je werk? 

De eenvoudige geometrische wigvorm van de plank verwijst naar de vorm van de vlag of het spelbord. Net als het spelbord geeft de plank een plaats aan waarop voorwerpen staan en waarop ze verschoven of verwisseld kunnen worden. Net als een vlag kan hij als een teken worden gelezen. De voorwerpen worden geplaatst; volgens de wijze waarop ik het bepaal maar het feit dat ze door de manier van plaatsen toevallig zijn samengekomen, onderstreept een tijdelijke toestand. De voorwerpen zijn blootgesteld aan de beschouwer, omdat de beschouwer weet dat hij of zij ze fysiek kan bewegen. Vanuit psychologisch oogpunt impliceert het werk de medeplichtigheid van de beschouwer door hem of haar tot ingrijpen te verleiden. Het werk wekt de beschouwer op om ermee te spelen, omdat het binnen de termen van zijn of haar eigen terrein valt. Het geeft een platform aan waarop kunstenaar, werk en beschouwer gelijkwaardig zijn. In deze zin bekrachtigt het het recht van de beschouwer om aan de scheppende handeling deel te nemen. De beschouwer kan ervoor kiezen de kunstenaar te zijn. 

Kun je iets zeggen over je verhouding tot de Pop Art? 

Pop Art maakt duidelijk dat de populaire cultuur zo dominant aanwezig is dat er geen kunst meer kan bestaan, die daardoor onberoerd is. Door de Pop Art werd een visie naar voren gebracht die de economie helder maakte van het alledaagse beeld met betrekking tot context en design (ook de presentatie). In de Pop Art is de strip als beeld net zo'n reducerend middel wat betreft opzet en technische toepassing als het raster uit de Minimal Art. (...) 
Mijn werk Algemeen zwart/wit' speelt in op verwijzingen naar Pop en Minimal Art. Het cornflakespak, een specifiek product van een algemene levensmiddelenfabrikant, getuigt van de tegenspraken in marketing. De verondersteld terughoudende of neutrale verpakking doet denken aan Warhol's emblematische Brillodozen of Campbell soepblikken. De witte basisrechthoek legt een verbinding met de geometrie van de driehoekige plank. Een samensmelting van pop en minimal vindt plaats in de spookfiguurtjes van steengoed. In hun toespeling op het lichaam houden deze massaal geproduceerde beeldjes misschien het verdwijnen van de hermetische ideologie van kunst en vorm in. 

Haim Steinbach, Generic Black and White, 1987

Als in een groot warenhuis stalt Steinbach op étagères van formica die meestal een aantrekkelijke kleur hebben, allerlei verschillende consumptie- artikelen uit. Zo kan het voorkomen dat twee zwarte karaffen op een roze- oranje étagère geplaatst zijn naast drie roze-oranje pakken wasmiddel van het in zwart opgedrukte merk 'BOLD 3' die op een iets grotere, zwarte étagère staan uitgestald. De relatie tussen de verschillende artikelen wordt alleen bepaald door de symmetrie tussen kleur, vorm en aantal. Deze uitgesproken decoratieve manier van rangschikken, ziet er aantrekkelijk uit, een lust voor het oog die je doet vergeten dat de combinatie op het inhoudelijke niveau absurd is. Iedereen weet echter uit ervaring dat een dergelijke presentatie het maken van een keuze vergemakkelijkt en beïnvloedt. De inhoudelijk zinloze ordening is noodzakelijk geworden om de veelheid aan produkten voor de consument toegankelijk te maken. Je zou kunnen denken dat Steinbach met zijn uitstallingen kritiek wil leveren op het feit dat het verlies aan inhoudelijke samenhang als gevolg van het grote aanbod, ondervangen wordt door een puur visuele logica. Wanneer je zijn uitspraken er op na slaat, blijkt dat niet zo te zijn. Steinbach beschouwt de opkomst van wat je een visuele logica en taal zou kunnen noemen, als een positieve sociaal-maatschappelijke ontwikkeling. Deze zal er volgens hem toe bijdragen dat het onderscheid tussen een intellectuele elite en de grote massa wordt opgeheven. Hij hoopt dat zijn werken deze ontwikkeling zullen bevestigen en verder stimuleren. 


Uit: Let Leerling, Objects of desire. in: Archis 1987/10 

Haim Steinbach, Supremely Black, 1985

Bij het zien van de werken van Steinbach dringt zich vrijwel direct een vergelijking op met de Brillo-dozen of Campbell-blikken van Andy Warhol. De verwantschap met pop art is ook bij andere East Village kunstenaars zo opmerkelijk dat men wel van neo-pop spreekt. Toch steekt er achter die visuele overeenkomst een groot verschil in benadering en mentaliteit. Haim Steinbach Supremely Black, 1985 Andy Warhol en anderen namen in hun werk beeldelementen, technieken en materialen uit reclame, strips, TV en films op, onder meer om af te rekenen met het traditionele idee dat een kunstwerk zijn waarde ontleent aan een individuele signatuur. Vooral Andy Warhol gebruikte het vulgaire, glamourachtige en niet-subjectieve karakter van die clichés als provocatie aan het adres van de 'high art'. (...) De 'popular culture' bleef daarbij een middel om iets over waarden en het tot stand komen van een betekenis in de kunst zelf tot uitdrukking te brengen. Het was er niet om te doen het onderscheid tussen 'high art' en 'low art' definitief op te heffen. 
De meeste East Village kunstenaars willen dat wel. Koons en Steinbach nemen de psychologische en visuele kwaliteiten van de consumptiecultuur bloedserieus. Ze plaatsen het meest banale verlangen naar zekerheid en veiligheid en de meest makkelijke, a-intellectuele manier van ordenen op een voetstuk. Niet om ze te laten schitteren in stompzinnigheid en daarmee te shockeren, maar om ze feestelijk binnen te halen als de dragers van een nieuwe kunst: kunst die 'lower middle America' geruststelt en in haar identiteit bevestigt. 

Laatste wijziging: donderdag, 1 januari 2015, 21:11