BRONNENBUNDELS
 


De kijk op de natuur van de markies de Sade, Rousseau en Goethe

Dit alles had in de achttiende eeuw een zeker effect en werd een deel van de nieuwe gevoeligheidscultus. Niemand schijnt zich echter te hebben gerealiseerd hoever overgave aan sensatie ons voeren kan, of wat een twijfelachtige goddelijkheid de natuur zou kunnen blijken te zijn. Niemand, behalve dan de markies de Sade, die vanaf het begin door deze nieuwe god - of godin - heen keek.

"De natuur afkerig van misdaad" zij hij in 1792. "Ik zeg u dat de natuur er door leeft en ademt, in al zijn poriën naar bloedvergieten snakt en met zijn gehele hart schreeuwt om wreedheid. " De markies werd als een vunzige zonderling beschouwd en zijn niet zeer gewaardeerde kijk op de natuur werd dan ook in de achttiende eeuw vrijwel niet genoemd.

 

 

Rousseau's geloof in de schoonheid en onschuld van de natuur werd, daarentegen, via planten en bloemen op de mens geprojecteerd. Hij geloofde dat de mens van nature virtuoos was. Gedeeltelijk was dit nog een overblijfsel uit de Gouden Eeuw en gedeeltelijk het schaamtegevoel over de corruptie van de Europese maatschappij. Ofschoon deze natuuraanbieding zijn gevaren had, waren de profeten van deze nieuwe religie ernstige en zelfs vrome lieden, die trachtten te bewijzen dat hun godin achtenswaardig en zelfs moreel was.

Zij bereikten deze merkwaardige intellectuele stelling door natuur en waarheid samen te voegen. Eén van de grootste beoefenaars hiervan was Goethe. Het woord "natuur" komt in zijn werk zeer veel voor - bijna op iedere bladzijde van zijn theoretische en kritische geschriften - en is de uiteindelijke sanctie voor al zijn beoordelingen. Het is waar dat er een verschil is tussen Goethe's en Rousseau's Natuur. Hij bedoelde er niet mee hoe de dingen eruitzien, maar hoe zij werken.