![]() |
BRONNENBUNDELS |
Uitheemse invloeden bij Picasso, Matisse en Modigliani Pablo Picasso (1881-1973) Zelf heeft Picasso weinig verklarende uitspraken over zijn werk gedaan, zeker niet over de vroege periode De onderstaande teksten zijn bijna allemaal afkomstig van mensen 'die er bij waren'. Gertrude Stein was een Amerikaanse schrijfster, die in het begin van de eeuw avonden organiseerde, waarvoor ook jonge, nog onbekende schilders werden uitgenodigd, zoals Picasso en Matisse. Ze was van nabij getuige van de ontwikkelingen in de kunst van die tijd. Derain en Braque werden volgelingen van Picasso, ongeveer zes maanden
nadat Picasso, via Gertrude Stein en haar broer, Matisse had ontmoet.
Matisse had intussen Picasso kennis laten maken met negerbeeldhouwkunst.
In die eerste tijd toen hij het kubisme schiep was het effect van de
Afrikaanse kunst louter merkbaar uit zijn visie en zijn vormgeving, zijn
verbeelding bleef zuiver Spaans. Het Spaanse karakter van ritueel en abstractie
was inderdaad gestimuleerd door het feit dat hij het portret van Gertrude
Stein had geschilderd. Hij had toen zoals altijd een uitgesproken neiging
tot elementaire abstractie. Zij heeft nooit de minste belangstelling gehad
voor Afrikaanse beeldhouwkunst. Ze zegt altijd dat ze het best aardig
vindt maar dat het niets met Europeanen te maken heeft, dat er naïvité
aan ontbreekt, dat het zeer ouderwets is, zeer beperkt, heel verfijnd
maar dat het de sierlijkheid mist van de Egyptische beeldhouwkunst, waarvan
het is afgeleid. Ze zegt dat ze als Amerikaanse primitieve dingen liever
wat barbaarser heeft. |
Uit: Gertrude Stein, The autobiography of Alice B. Toldas. 1932 | |
28) Picasso
in zijn atelier in de Bateau Lavoir, 1908 |
|
|
Ik was in die periode, toen het kubisme wat verder ontwikkeld werd, erg
onder de indruk van de manier, waarop Picasso voorwerpen bij elkaar kon
zetten en er vervolgens een foto van kon maken. Een van die foto's heb
ik bewaard. Door de kracht van zijn visie was het niet nodig dat hij het
schilderij echt schilderde. Alleen al het feit dat hij die voorwerpen
bij elkaar zette, maakte er iets anders van, geen schilderij maar wel
dingen zoals Picasso ze zag.(...)
|
Uit: Gertrude Stein, Picasso. The complete writings. Oorspr. uitg. 1946 | |
29) Picasso's collectie
primitieve kunst in de villa 'California', Cannes 1974 |
|
|
Men moet nooit vergeten dat de realiteit van de twintigste eeuw niet
de realiteit van de negentiende is, in het geheel niet. Picasso was
de enige in de schilderkunst die dat aanvoelde, maar dan ook de enige.
De strijd om dat tot uitdrukking te brengen werd steeds intenser. Matisse
en al die anderen hebben met hun ogen naar de twintigste eeuw gekeken
maar zij zagen de werkelijkheid van de negentiende eeuw. Picasso was
de enige schilder, die met zijn ogen naar de twintigste eeuw keek en
er de realiteit van zag. Dientengevolge was zijn worsteling verschrikkelijk,
verschrikkelijk voor hemzelf en voor de anderen omdat hij niets had
om hem te helpen. Het verleden hielp hem evenmin als het heden. Hij
moest het helemaal alleen doen en daar hij ondanks zijn grote kracht
dikwijls erg zwak is, troostte hij zichzelf en stond hij zichzelf toe
bijna verleid te worden door andere dingen, die hem min of meer op een
dwaalspoor brachten. Kort na zijn terugkeer van een korte trip naar Spanje - hij had de
zomer in Gosol doorgebracht - maakte hij kennis met Matisse door wie
hij bekend raakte met Afrikaanse sculpturen. Per slot van rekening moet
men nooit vergeten dat Afrikaanse beelden niet naïef zijn, maar
dan ook in het geheel niet. Deze kunst is zeer, zeer conventioneel en
gebaseerd op traditie, welke traditie op zijn beurt is afgeleid van
de Arabische cultuur. De Arabieren schiepen zowel de beschaving als
de cultuur voor de negers (1) en daarom was Afrikaanse kunst,
die voor Matisse naief en exotisch was, voor Picasso als Spanjaard iets
natuurlijks, directs en beschaafds. Het was dan ook natuurlijk dat dit
zijn visie versterkte en hem hielp deze gestalte te geven. Het resultaat
waren de studies, die hem er toe brachten het schilderij 'Les Demoiselles
d'Avignon' te scheppen. (1) Deze opmerking komt geheel voor rekening van Gertrude Stein. |
||
Steeds weer begon hij niet opnieuw maar ging hij door na een onderbreking.
Dat is zijn leven. Terwijl Picasso een verbazingwekkende poging deed schilderijen te scheppen vanuit zijn begrip voor Afrikaanse beelden, werd hij na 1908 korte tijd nog meer verleid door zijn belangstelling voor de sculpturale vorm dan door zijn visie op Afrikaanse beelden, maar desondanks bleek het tenslotte een tussenstap naar het kubisme.(...) Het leven tussen 1910 en 1912 was heel vrolijk; het was de tijd van de 'Ma Jolie-schilderijen', van al die stillevens, de grijsgekleurde tafels met hun oneindige variatie in grijze tinten. Ze amuseerden zich op alle mogelijke manieren; ze verzamelden nog Afrikaanse beelden maar hun invloed was niet langer erg opvallend, ze verzamelden muziekinstrumenten, voorwerpen, pijpen, tafels met versierde randen, glazen, klinknagels en in deze tijd begon Picasso zich te amuseren met het maken van schilderijen uit zink, tin, behangpapier. Hij maakte er geen ruimtelijke beelden van maar hij maakte schilderijen met al deze dingen. Er is er nog maar één over, die van papier is gemaakt en die gaf hij me op een dag en ik liet het inramen in een kistje. Hij hield van papier, in feite had hij in die tijd overal plezier in en alles verliep heel levendig en met een enorme vrolijkheid. |
||
André Salmon was een jonge dichter die Picasso in de herfst van 1904 had ontmoet en met wie hij nauw bevriend raakte. Zijn doeken begonnen gezocht te worden. De intimi van het vreemde atelier in de Rue Ravignan,
die vertrouwen in de jonge meester stelden, waren voor het grootste
deel teleurgesteld toen hij ze de kans gaf om zijn 'nieuwe' werk in
eerste versie te beoordelen. Dit doek is nooit pubiekelijk tentoongesteld.
Het telt zes grote vrouwelijke naakten; de figuren vertonen een ruige
tekening. Voor de eerste maal in Picasso's werk is de uitdrukking van
de gezichten noch tragisch noch hartstochtelijk. Het zijn maskers die
bijna geheel zijn ontdaan van hun menselijkheid. Toch zijn deze mensfiguren
geen goden en evenmin Titanen of helden; zelfs geen allegorische of
symbolische figuren. Zij zijn naakte vraagstukken, witte getallen op
het schoolbord. Op die manier heeft Picasso het principe van het schilderij-als-vergelijking
gesteld. |
Uit: André
Salmon, La jeune peinture française. Parijs 1913 |
|
30) Pablo Picasso, studie voor 'Vriendschap', pen en inkt, 1908 |
![]() |
|
Na niet al te lange tijd werden deze neuzen wit en geel;
toetsen blauw en geel gaven relief aan sommige lichamen. Picasso stelde
voor zichzelf een beperkt palet samen van ingehouden tonen die rigoureus
overeenkwamen met zijn schematische tekening. De volgende uitspraak is genoteerd door Daniel-Henri Kahnweiler de Parijse kunsthandelaar, die Picasso zijn /even lang trouw bleef. Picasso: (2) Max Jacob, Frans dichter met wie Picasso in die
tijd zeer bevriend was |
Uit: Daniel-Henri Kahnweiler, Huit entretiens avec Picasso in: Le Point, jg 7 no 42, 1952 |
|
31) Pablo Picasso, studie voor de 'Demoiselles d'Avignon', 1907 |
![]() |
|
Picasso over Matisse Terwijl hij ze de een na de ander tevoorschijn haalde toonde hij me (=Penrose) de rijke variatie in stijl en fantasie waaraan 'De vrouwen van Algiers' was blootgesteld. Op het eerste gezicht herinnerden de Moorse interieurs en de provocerende houdingen van de naakte meisjes mij aan de odalisken van Matisse. 'Je hebt gelijk', zei hij met een lachje, 'toen Matisse stierf, liet hij mij zijn odalisken als erfenis na en dit is mijn idee van de Orient, hoewel ik daar nooit geweest ben. |
Uit: Roland Penrose, Picasso: His Life and Work. Oorspr. uitg. 1958 |
|
32) Pablo Picasso, studie voor de 'Demoiselles d'Avignon', 1907 |
![]() |
|
![]() |
33) Henri
Matisse, Odalisques, 1928 |
|
Uit: Matisse speaks, gesprek met Tériade. in: Art News Annual no 21, 1952 |
Henri Matisse (1869-1954) studeerde in Parijs onder andere bij Gustave Moreau.
Matisse experimenteerde aanvankelijk met de pointillistische techniek
van de neo-impressionisten. Na een tentoonstelling in 1905 waar hij exposeerde
met Derain, Vlaminck en medestudenten uit het atelier van Moreau werden
zij de 'Fauves' genoemd. Het Fauvisme was in de eerste plaats een kortstondig moment,
waarbij we gedacht hebben dat het nodig was alle kleuren tegelijk op te
voeren zonder er één op te offeren. Later zijn we naar schakeringen
teruggegaan, die ons meer hanteerbare elementen aanreikten dan de vlakke
en uniforme tonen. Een hele groep werkte in deze geest: Vlaminck, Derain, Dufy,
Friesz, Braque. Later zwoer ieder naar gelang van zijn persoonlijkheid
dat deel van het Fauvisme af, dat hij overdreven vond, om zijn eigen weg
te volgen. De reizen naar Marokko hielpen me die overgang te maken en
weer het contact met de natuur op te nemen, beter dan wat de toepassing
van een levende maar een beetje te beperkte theorie als van het Fauvisme
me aan mogelijkheden bood. |
|
![]() |
34) Henri
Matisse, Decoratieve figuur tegen een ornamentele achtergrond |
|
Uit: Correspondance Matisse - Camoin, ed. Danièle Giraudy in: Revue de l Art no 72, 1971
Uit: Guillaume Apollinaire, Henri Matisse in: La Phalange no 2, 15-18 dec. 1907
Uit: Walter Pach, Queer thing, painting. New York 1938
|
Matisse schrijft aan Camoin op 22 november 1915 over dit schilderij: 'Ik begin aan een ander doek van dezelfde afmetingen, een herinnering aan Marokko, namelijk het terras van het cafeetje met de lusteloze nietsdoeners, keuvelend aan het eind van de dag.' en op 79 januari 1916: 'Mijn hoofd is sinds een maand helemaal in de war vanwege een schilderij van Marokko, waaraan ik op dit moment werk (2,80 x 1,80), het is het terras van het kleine café van de Kasban, wat je wel kent. Ik hoop er uit te komen, maar wat een moeite.' Guillaume Apollinaire (1880-1918) 'ik heb de invloed van anderen nooit geschuwd', heeft Matisse mij gezegd.
'Ik zou dat beschouwd hebben als lafhartigheid en een gemis aan oprechtheid
jegens mijzelf. Ik geloof dat de persoonlijkheid van de kunstenaar zich
ontwikkelt, sterker wordt door de strijd die zij moet aangaan met andere
persoonlijkheden. Als het gevecht haar noodlottig is, als zij bezwijkt,
dan moest dat zo zijn.' Matisse: |
|
De reis om
de wereld van Henri Matisse
De meisjes van Tahiti behouden hun wilde en argeloze aard onder hun broze Parijse maniertjes. Zij bezoeken de bar, drinken cocktails en hun enige lectuur bestaat uit de seizoenscatalogi van de Parijse warenhuizen. Het is ook waar dat daarginds alles van zo ver en zo laat aankomt. L'Intran lezen ze er drie maanden later. Nieuwe films draaien ze er vaak na vier jaar. (...) En Gauguin? Gauguin is opstandig weggegaan. Dat heeft hem daarginds staande gehouden,
in die omgeving die je slap maakt zoals men daarginds zegt. Zijn strijdbaar
karakter, zijn toestand van gekwelde, hebben hem gevrijwaard voor de algemene
verdoving. Zijn gekwetste eigenliefde hield hem wakker. In navolging van Gauguin leven er andere schilders en schilderen er 'met
breed gebaarde schoonheden van het eiland. Zij worden in het algemeen
door de inwoners aangemoedigd, die zo revanche hopen te nemen. Allen bewonderen
ze er de natuur maar uitsluitend bij zonsondergang: de zonsondergang bij
Moorea. En dat schilderen ze hun hele leven. Het is waar dat de avond
er prachtig is. Voor de vlammende zonsondergang is de hemel er blond als
honing. Daarna verblauwt hij met een oneindige zachtheid. Daarentegen
is het er tegen zes uur 's morgens mooi, te mooi, meedogenloos mooi. Zo'n
schitterend weer, zo stralend, dat men zich in de volle middag waant.
Dan kent men angst, dat verzeker ik u. Men is beangstigd door een dag,
die begint met een verblindende zon, die niet veranderen zal tot ze ondergaat.
Het is alsof het licht zo voor immer onveranderlijk blijft. Het is alsof
het leven zo in een prachtige toestand stolt. |
Uit: Le Tour du monde d'Henri Matísse. Gesprek met Teriade. in: L'intransigeant 19, 20, 21 oktober 1930 | |
Uit: Henri Matisse, Brief aan A. Rouveyre. in: Henri Matisse. Catalogus Grand Pa/ais, Parijs 1970 Uit: Gaston Diehl, Propos de l'artiste. in: Problèmes de la peinture, Lyon 1945
|
15 februari 1942 Matisse: |
|
Maurice de Vlaminck (1876-1958) begon als wielrenner en violist die schilderde in zijn vrije lijd. Vlaminck was erg onder de indruk van de Van Gogh expositie in 1901 en zijn werk is er zichtbaar door beíhvloed. A/s 'Fauve' gebruikte hij een zeer pasteuze techniek waarbij de verf direct uit de tube op het doek geknepen lijkt te zijn. Op een middag in het jaar 1905 bevond ik mij te Argenteuil. Ik had net
de Seine geschilderd met zijn schuiten en zijn oever. De zon brandde fel.
Na het opbergen van mijn verf en kwasten, nam ik mijn doek onder mijn
arm en stapte een cafeetje binnen. Schippers en kolensjouwers stonden
aan de bar. Terwijl ik mij met een witte wijn met spuitwater verfriste,
vielen mij op de stelling tussen de flessen Pernod, Anis en Curaoçao
drie negerbeeldjes op. Twee afkomstig uit Dahomey, bont beschilderd met
rode en gele oker en wit. Een derde uit Ivoorkust helemaal zwart. Ik werd door die drie beeldjes getroffen. Ik had intuitief het gevoel
wat voor kracht zij bezaten. Zij openbaarden mij de negerkunst. Derain
en ik hadden al wel verscheidene keren het Trocadéromuseum in alle
richtingen verkend. Wij kenden het door en door. Wij hadden alles nieuwsgierig
bekeken. Maar noch Derain noch ik hadden in de tentoongestelde voorwerpen
ooit iets anders gezien dan wat men gewoonlijk aanduidt als barbaarse
afgodsbeelden. Deze uitdrukkingskracht van een instinctieve kunst was
ons altijd ontgaan. |
Uit: Maurice Vlaminck, Portraits avant décès. Parijs 1943 | |
35) Wit masker uit Gabon, uit het bezit van Vlaminck en Derain |
![]() |
|
Enige tijd later deed een vriend van mijn vader, die ik mijn aanwinst
had laten zien, mij het voorstel me er nog enige, die hij bezat te geven,
want zijn vrouw wilde die 'gruwels' bij de vuilnis zetten. Ik ging bij
hem langs en nam een groot wit masker en twee prachtige beeldjes van Ivoorkust
mee. Picasso begreep het eerst welk profijt men kon hebben van de vormprincipes
van de negers uit Afrika en de eilanden van Oceanië en hij introduceerde
ze voortvarend in zijn schilderijen. Hij haalde er vormen uit, maakte
die langer en herschikte ze. Door ze platter te maken, belegde hij er
zijn doek mee: opeenstapelingen die hij kleurde met rode oker, zwart,
gele oker zoals de negers doen met hun 'tapas' en hun afgodsbeelden. Daar
hij onmiddellijk werd nagevolgd door anderen, die zich, daar zij niet
in staat waren zich in de taal van hun voorvaderen uit te drukken - zo'n
stotteraar, die gemakkelijker hoopte te spreken als hij Engels of Spaans
bezigde - verbeeldden daar in het nieuwe idioom wel in te zullen slagen,
bepaalde Picasso een beweging, waarvan de nieuwigheid deed geloven dat
die revolutionair was: het Kubisme.(...) |
||
Uit: Carol Mann, Modigliani. Londen, 1980. |
Amadeo Modigliani (1884-1920) ging in 1906 naar Parijs waar hij in eerste instantie als beeldhouwer werkte onder invloed van negersculpturen en het werk van Brancusi. Later schilderde hij alleen. Modigliani was ondanks zijn extreme armoede en zwakke gezondheid een groot liefhebber van het nachtleven. 's Nachts plaatste hij kandelaars boven op beide beelden, wat het effect
van een primitieve tempel gaf. In de buurt deed het verhaal de ronde dat
Modi onder invloed van hash (hasjiesj) deze beelden omhelsde.' |
|
![]() |
36) Masker uit Gabon
|
|
Afrikaanse sculptuur
was in artistiek opzicht belangrijk sinds 1905. Het debat over wie het eerste
beeldje 'ontdekte' gaat nog steeds door, maar bijna elke jonge kunstenaar
die een bijdrage van enige betekenis leverde aan de schilder- of beeldhouwkunst
van omstreeks dat jaar tot aan de eerste Wereldoorlog, werd er door geraakt.
Jonge kunstenaars die voor het grootste deel de zeer conventionele kunstopleiding hadden voltooid, werden gedwongen een kunst te erkennen die geheel tegengesteld was aan de Europese traditie. Het ging hier om een sociaal-collectieve kunstvorm: deze toonde een anonieme, onpersoonlijke en buitengewoon statische mansfiguur, die niet realistisch maar ook niet op de gebruikelijke manier geïdealiseerd was, zonder poging tot gelijkenis, proporties, emoties of sociale stellingname. Deze figuren boezemden ontzag in, iets dat in Europa niet meer was ervaren sinds de Romaanse kunst. Geen enkele ontdekking, en zeker niet in de kunst, vond ooit bij toeval plaats. Zij beantwoorden aan een sociale en esthetische behoefte. Ook Carl Gustaf Jung onderzocht vanaf 1909 primitieve mythen om zekere universele eigenschappen van het menselijk gedrag te begrijpen. Op de dezelfde manier blies de Afrikaanse kunst de Europese beeldhouwkunst weer nieuw leven in, zodat kunstenaars gedwongen werden hun energie te richten op het hanteren van de zuivere vorm en op emoties als een op zichzelf staande oerkracht. |
||
![]() |
37) Amadeo Modigliani, Hoofd, ca. 1910 |
|
38) Amadeo Modigliani, Hoofd, 1910-1911 |
![]() |
|
'In ons tijdperk van gekwelde geesten en vertwijfelde zielen, is niemand
tevreden met de traditionele, westerse kunstvormen en schoonheidsidealen,
die gebaseerd zijn op Griekenland en Rome. Onze gretige generatie heeft
getracht Rede en Schoonheid te vervangen door Fantasie en intense expressiviteit
.... Deze tendens (belangstelling voor primitieve kunst), zal zijn stempel
blijken te hebben gezet op het eerste deel van de twintigste eeuw, zoals
de charme van de Japanse prenten de tweede helft van de negentiende eeuw
in vervoering bracht.' Zo schreef Adolphe Basier in 1929 in 'L Art chez
les peuples primitifs ; een van de allereerste boeken over primitieve
sculptuur. (...) |
||
Uit: Guillaume Apollinaire, Zone. Gepubliceerd in Alcools'.
Uit: Ossip Zadkine, Le Maillet et le ciseau, souvenirs de ma vie ' |
'Als je naar Auteuil gaat , moet je te voet gaan Eén persoon begreep waar hij naar streefde in deze beelden en zij was tevens de allereerste die erover schreef, in 1914 en 1915. Beatrice Hastings' gevoelige analyse van een van zijn latere beelden moet zeker genoemd worden. Het geschrift is gedateerd februari 1915. '... Ik bezit een stenen hoofd van Modigliani dat ik, zelfs in deze crisis,
voor geen £ 100 zou willen missen. Ik haalde dit hoofd tevoorschijn
uit een hoek, gewijd aan het puin van eeuwen, en ik werd voor gek verklaard
dat ik de moeite nam om het mee te nemen. Niets menselijks is de steen
vreemd behalve het middelmatige. Hij heeft een vervaarlijke bluts boven
het rechteroog, maar kan wel tegen een paar afgeslagen schilfers. Er is
mij verteld dat hij nooit is afgemaakt, nooit zal worden afgemaakt en
niet waard is afgemaakt te worden. Het hoeft helemaal niet afgemaakt te
worden! Het hele hoofd glimlacht, evenzeer in overpeinzing van kennis
als van droefheid, van liefde en gevoeligheid, van dwaasheid en sensualiteit,
van illusie en desillusie - allemaal opgesloten als onderwerp voor voortdurende
meditatie. Het is even leesbaar als Prediker (5) en schenkt meer troost,
omdat er geen lugubere terugblik is in deze stralende glimlach van intelligent
evenwicht. Wat baat het een kunstenaar zo'n werk af te afwijzen? Het antwoord
is dat men er mee kan leven als met grote literatuur. Ik zal er nooit
van scheiden tenzij voor een dichter; deze zal vinden wat ik vind en de
ongelukkige kunstenaar zal geen keus hebben dan zijn onsterfelijkheid. (5) Bijbelboek 'Het bovenbedoelde beeld blijkt te zijn verdwenen. Als men al in 1915 hoofden van Modigliani op puinhopen kon vinden, geeft dat aan dat er heel wat meer verloren moeten zijn gegaan tijdens zijn leven. Modigliani's techniek is vooral zichtbaar aan de achterkant van het beeld in het Centre Pompidou. Het is een rechthoek van 56 cm hoog, waarvan het gezicht aan de voorkant maar net uitsteekt, als om de nadruk te leggen op zijn herkomst, als om te zeggen dat er evenveel mysterie uitgaat van een stuk kalksteen, dat van een bouwterrein is losgebedeld als van hoog gepolijst marmer of brons. Het is niet duidelijk of er een primitieve Januskop was bedoeld. Aan de keerzijde is het begin van een ander gezicht te zien. De omtreklijnen van de belangrijkste trekken zijn dun in het platte oppervlak gekrast en Modigliani was aan één kant begonnen de neus en de wang te beitelen. Het is vanzelfsprekend dat hij werkt vanuit de as, van de neus naar buiten, een kenmerk dat werd genoteerd in beschrijvingen uit die tijd: terwijl hij de betekende vellen optilde, liet hij mij zijn beelden zien, de stenen hoofden met de perfecte ovalen. Perfecte eieren, waarlangs neuzen als pijlen naar de mond liepen. Zij waren nooit af, alsof hij er zich voor schaamde, om mysterieuze redenen nooit helemaal gebeeldhouwd.' |