![]() |
BRONNENBUNDELS |
Edouard Manet Emile Zola (1840-1902) was een bekende romanschrijver en kunstcriticus. Vanaf 1866 schreef hij voor een krant (L'Evénement) kunstkritieken die zoveel verontwaardiging opwekten dat hij na korte tijd alweer ontslagen werd. Manet is voor hem het voorbeeld van een ware kunstenaar. Ik zal mij over Manet zo duidelijk mogelijk uitlaten. Ik wil geen misverstand tussen het publiek en mijn persoon. Ik weiger te erkennen en dat zal ik blijven doen, dat een jury het recht zou hebben het publiek te beletten om één van de sterkste persoonlijkheden van onze tijd te zien.(...) Ik blijk de eerste te zijn, die Manet zonder enig voorbehoud prijst. Dat komt omdat ik weinig geef om al die boudoirschilderijtjes, die gekleurde plaatjes, die miserabele doeken waarin ik niets vind leven. Ik heb al gezegd dat ik slechts in temperament belang stel. (...) De kunstenaars zelf, zijn collega's notabene, die in deze zaak toch een helder inzicht zouden moeten hebben, durven niet tot een besluit te komen. Sommigen, en ik bedoel hier de dwazen, lachen zonder te kijken, zich verkneuterend over deze sterke, onweerstaanbare doeken. Anderen spreken over een onvoldoende talent, opzettelijke brutaliteit en systematisch geweld. Kortom, zij laten het publiek grappen maken zonder dat de gedachte bij hen opkomt om zoiets te zeggen als: Lach niet zo hard als je niet voor imbeciel gehouden wilt worden. Er is niets om te lachen. Er is alleen een oprechte kunstenaar die zijn eigen aanleg volgt, die koortsachtig op zoek is naar waarachtigheid en die niets van onze luiheid heeft. |
Uit: Emile Zola, Kritiek. in: L'Evénement, 7 mei 1865 | |
Uit: Emile Zola, Une Nouvelle Manière en peinture: Edouard Manet. in: La Revue du XIXe siècle, 1 januari 1867. herdr. in: Zola, Salons, Genève 1959 | De 'Olympia'
In 1865 werd Manet weer toegelaten tot de Salon; hij stelde 'Christus door de soldaten bespot' en zijn meesterwerk 'Olympia' ten toon. Ik zei 'meesterwerk' en daar blijf ik bij. Ik houd staande dat dit doek werkelijk het vlees en bloed van de kunstenaar is. Het is helemaal van hem alleen. Het zal voortleven als de karakteristieke uitdrukking van zijn talent, als het hoogste peil van zijn kunnen. Ik lees de persoonlijkheid van Manet er in en toen ik zijn temperament analyseerde, had ik slechts dit doek voor ogen, dat alle andere samenvat. Hier hebben wij volgens de populaire grappenmakers een 'Epinalprent' (een goedkope, gekleurde volksprent, eert.). Olympia die achterover leunt op witte lakens, is een grote bleke kleurvlek tegen de zwarte achtergrond. Op die achtergrond het hoofd van een negerin die een boeket draagt en de beroemde kat, die het publiek zo amuseerde. Zodoende onderscheid je op het eerste gezicht slechts twee
tonen in het schilderij, twee sterke tonen, die tegen elkaar afgezet zijn.
Bovendien zijn details verdwenen. Kijk naar het hoofd van het jonge meisje.
De lippen zijn twee roze strepen, de ogen zijn teruggebracht tot een paar
zwarte toetsen. En kijk eens goed naar het boeket. Een paar vlekjes roze,
blauw en groen. Alles is vereenvoudigd en als je de werkelijkheid wilt
reconstrueren moet je een paar stappen achteruit doen. Dan gebeurt er
iets merkwaardigs. Elk voorwerp valt op de juiste plaats. Olympia's hoofd
maakt zich in een verbazingwekkend reliëf los van de achtergrond,
het boeket wordt wonderlijk fris en stralend. Bovendien is er een persoonlijke kwaliteit; kunst leeft slechts door voorkeuren. En deze partijdigheid is te herkennen in precies die elegante strengheid, die plotselinge overgangen, waar ik op heb gewezen. Dit is het persoonlijke accent, de speciale 'smaak' van zijn werk. Niets is meer uitgelezen en verfijnd dan de blanke kleurtonen van het witte linnen, waarop Olympia rust. In het naast elkaar plaatsen van deze variaties in wit is een grote moeilijkheid overwonnen. Het lichaam van het kind zelf is bekoorlijk blank. Het is een meisje van zestien, ongetwijfeld een of ander model dat Edouard Manet heeft nageschilderd precies zoals zij was. En iedereen protesteerde dat dit naakte lichaam onzedelijk was. Zo moet het ook zijn, want hier is een meisje van vlees en bloed, dat de kunstenaar op het doek heeft gezet in haar jeugdige, enigszins ontluisterde naaktheid. |
|
|
36) Edouard
Manet, Olympia, 1865 |
|
Uit: Ernest Chesneau, Recensie van de Salon in: Le Constitutionel, 16 mei 1865 | Als andere kunstenaars de
natuur verbeteren door Venus te schilderen, liegen zij. Manet vroeg zich
af waarom hij moest liegen. Waarom niet de waarheid gezegd? Hij heeft ons
voorgesteld aan Olympia, een meisje van onze tijd, die wij op straat zijn
tegengekomen, terwijl zij een dunne sjaal van verschoten wol over haar smalle
schouders trekt. Zoals gebruikelijk paste het publiek er wel voor op te
begrijpen wat de kunstenaar wilde. Er zijn zelfs mensen die gezocht hebben
naar een filosofische betekenis in het werk. Anderen die minder ingetogen
zijn, zouden het niet onprettig hebben gevonden er een onzedelijke bedoeling
in te ontdekken.
Ernest Chesneau (1833-1890) schreef een veertiendaagse kunstrubriek in 'LArtiste' en werd later ook medewerker van 'Le Constitutionel'. Hij had goede contacten in hoge kringen en zijn kritieken werden om die reden ook veel gelezen. Ze kunnen gezien worden als opvattingen uit de salons waarin Chesneau verkeerde. Ik moet zeggen dat de potsierlijke aanblik van zijn inzendingen
twee oorzaken heeft: ten eerste een bijna kinderlijk onbegrip van de grondslagen
van het tekenen en verder een voorkeur voor een onbegrijpelijke vulgariteit...
|
|
Jules Clarétie (1840-1913) schreef in die tijd kunstkritieken in verschillende kranten, waaronder Le Figaro en La Presse. Er was eens een jonge man, Manet genaamd, die op een
mooie dag moedig tussen de geweigerde schilderijen een naakte vrouw
tentoonstelde, die picknickte met een paar jonge mannen in zakkige pakken,
met Spaanse sombrero's (sic!) op. |
Uit: Jules Clarétie,
Recensie van de Salon. in: L'Artiste, 15 mei 1865 |
|
37) Cham, Spotprent op
Olympia. Houtgravure in: Le Charivari, 14 mei 1865. |
![]() |
|
![]() |
38) Bertall,
Spotprent op Olympia. Houtgravure in: Le Journal Amusant, 27 mei 1865 |
|
Uit: Théophile Thoré, Salons de W. Burger, 1861 à 1863 avec une préface par Th. Thoré. Parijs 1870. |
Als men er goed over nadenkt, ziet men dat de meeste schilderijen, die geweigerd werden, qua opvatting en techniek een bepaalde overeenkomst hebben. Zij lijken op elkaar qua excentriciteit. Een niets vermoedende vreemdeling, die deze Salon zou bezoeken in de veronderstelling dat hij zich op de officiële tentoonstelling bevond, zou ongetwijfeld gaan denken dat de Franse school met een klaarblijkelijke eensgezindheid ernaar streeft de mens en de natuur precies zoals wij hen zien weer te geven, zonder vooropgezette idealen of stylistische dogma's, zonder traditie maar ook zonder individuele inspiratie. Het lijkt alsof deze kunstenaars de kunst terugbrachten naar het beginpunt, zonder zich er om te bekommeren wat de beschaving vóór hen gepresteerd had .... Mensen die met iets beginnen hebben zelfs in hun barbaarsheid iets oprechts, iets puurs en tezelfdertijd iets koddigs, iets onvolkomens, iets dat tegelijk nieuw en uniek is. In het geweigerde werk lijkt de Franse kunst aan het beginpunt te staan of helemaal overnieuw te beginnen. Zij is vreemd en primitief en toch soms precies dezelfde als in de officiële tentoonstellingszalen; heel weinig mythologie of geschiedenis; het eigentijdse leven, vooral onder de gewone mensen; heel weinig verfijning en goede smaak. Dingen zijn zoals ze zijn, mooi of lelijk, voornaam of alledaags, uitgevoerd in een techniek die volkomen anders is dan de technieken die door de lange overheersing van de Italiaanse kunst gesanctioneerd zijn. In plaats van te zoeken naar omtreklijnen, wat de Academie 'tekenen' noemt, in plaats van te zwoegen aan details, wat degenen die de klassieke kunst bewonderen 'finesse' noemen, proberen deze schilders een effect te scheppen met een opvallende eenheid, zonder zich te bekommeren om correcte lijnen of minutieuze details. |