![]() |
BRONNENBUNDELS |
Strijd om het ornament John Ruskin John Ruskin (1819-1900) had met zijn boeken 'The Seven Lamps of Architecture'
en 'The Stones of Venice' grote invloed op de bouwkunst en de kunstkritiek
van de vorige eeuw. In dat laatste boek legt hij een verband tussen enerzijds
de schoonheid van middeleeuwse gebouwen en decoraties en anderzijds het
plezier dat de ambachtsman erin gehad moet hebben om het te maken. Morris
werkt dat later uit in de produkten van zijn werkplaats en de Arts and
Crafts Movement. Een volmaakt schilderij of beeldhouwwerk is nooit een architectonisch ornament, behalve dat je zou kunnen zeggen dat elk mooi object een sieraad is voor zijn plek. We zeggen wel dat schilderijen een sieraad zijn voor een vertrek, maar wij zouden het een architect niet in dank afnemen als hij ons meedeelde dat zijn ontwerp, om volledig àf te zijn, vereiste dat wij in de ene hoek een Titiaan en in de andere een Velasquez zouden hangen. Zo is het even onredelijk om een volmaakt beeldhouwwerk dat in een nis staat of aan een gebouw vastzit, een deel van het ornament van dat gebouw te noemen, net als het onredelijk zou zijn schilderijen bij wijze van ornament aan de buitenkant van dat gebouw op te hangen. Het is zeer goed mogelijk dat het beeldhouwwerk harmonieert met het gebouw of het gebouw met het beeldhouwwerk. Maar in het laatste geval is de architectuur ondergeschikt aan het gebouw. |
Uit: John
Ruskin, Stones of Venice, 1851 |
|
(...) Daarom kunnen wij met stelligheid beweren dat een volmaakt werk juist door zijn volmaaktheid ongeschikt is als versiering. Een op zichzelf staand beeldhouwwerk kan niet als decoratie dienen. Het specifieke kenmerk van echt ornament is dat het mooi is voor die plek en nergens anders en dat het bijdraagt aan het effect van elk onderdeel van het gebouw waar het zijn invloed doet gelden. Het, moet niet zo overdadig zijn dat het andere delen kaal doet lijken of zo verfijnd dat het andere delen grof maakt. Alle kwaliteiten verwijzen naar die plek en dat doel. Het beantwoordt juist aan zijn doel door wat men zonder dit speciale doel fouten of tekortkomingen zou kunnen noemen. Als dienend element is ornament vaak aan een specifieke vorm gebonden waar de beeldhouwkunst als meester vrij geweest zou zijn; de dienaar zwijgt vaak stil waar de meester welsprekend zou zijn geweest of hij is gejacht waar de meester geen haast gemaakt zou hebben .... |
||
|
John Ruskin,
Zuidportaal St. Wulfran, Abbeville |
|
Alle edele versiering is een uitdrukking van de verrukking van de mens
over Gods werk, de natuur. Ik geloof dat er vanaf het begin der tijden nooit een waarachtige, goede
kunst school heeft gemaakt waarbij men kleur versmaadde. Ik ben van mening
dat het een van de wezenlijke tekens is dat een kunstrichting lééft
als deze van kleur houdt en ik weet dat het een van de eerste tekenen
die de dood van de renaissance aankondigden was, dat de kunstenaars een
minachting hadden voor kleur. Mensen zijn niet gemaakt om net zo accuraat te werken als machines, om precies en volmaakt te zijn bij al wat zij doen. Als je zo'n precisie van hen verlangt, hun vingers hoeken wilt laten meten als een tandrad, hun armen cirkels als een passer, dan moet je hen van hun menszijn ontdoen. Alle geestkracht moet erop gericht zijn tandraderen en passers van zichzelf te maken. Hier moet al hun aandacht en kracht in gaan zitten. Ze moeten ogen in hun vingertoppen hebben, hun zielekracht moet alle onzichtbare zenuwen voeden, die dit proces gedurende tien uur per dag op gang houden, om niet af te wijken van de stalen precisie. |
||
![]() |
Een overladen interieur uit de vorige eeuw |
|
Ziel en gezichtsvermogen raken zo uitgeput en de hele
mens gaat uiteindelijk verloren - een hoopje zaagsel wat zijn intellectuele
prestaties betreft. Hij wordt slechts gered door zijn hart, dat niet de
vorm van een passer of tandrad aan kan nemen, maar nadat de tien uur voorbij
zijn, zijn menselijkheid thuis bij het haardvuur terugvindt. Als je van
de arbeider daarentegen een mèns wilt maken, als je hem laat denken
en hem zijn verbeelding laat gebruiken, dan is de machine-achtige precisie
meteen verloren. Zijn ruwheid komt tevoorschijn, al zijn saaiheid, al
zijn onvermogen; schaamte op schaamte, mislukking op mislukking, aarzeling
na aarzeling, maar tegelijkertijd komt ook al zijn waardigheid tevoorschijn.
(...) Lezer, kijk eens om u heen in uw Engelse kamer! U hebt er dikwijls
zo hoog over opgegeven en gedacht hoe groot Engeland toch was omdat ook
het geringste werk zo gedegen was gedaan. Helaas! Als je dit goed interpreteert,
is deze perfectie het teken van een slavernij in Engeland die duizend
keer zo bitter en vernederend is als die van de gekastijde Afrikaan, de
geknechte Griek.
|
||
Mensen kunnen worden geslagen, geketend, gefolterd, onder
het juk gebukt gaan, als vliegen worden doodgemept en toch zullen zij
in één opzicht, en wel het beste, vrij blijven. Maar om
hun ziel te verstikken, de uitbottende takken van hun menselijke intelligentie
te vernietigen en tot rottende stronken te hakken, om het vlees en de
huid, die na het werk van de wormen voor God moeten staan, tot leren riemen
te maken om machines te beteugelen, dat is pas slavernij .... Laat uw
blik nog eens rusten op de facade van de oude kathedraal waar u zo vaak
hebt geglimlacht om de fantastische onnozelheid van de oude beeldhouwers.
Onderzoek nog eens die lelijke kobolds, die vormeloze monsters en die
strenge beelden, stijf en zonder anatomie. Maar bespot ze niet, want zij
zijn tekens van het leven en de vrijheid van elke werkman die de steen
bewerkt met een vrijheid van denken en bestaan als geen wetten, overeenkomsten
en liefdadigheid kunnen verzekeren, maar waar vandaag de dag heel Europa
voor zijn kinderen naar zou moeten streven.
|
|
|
Uit: John Ruskin, A Joy for ever, 1857 |
Over hoe een school er uit moet zien Ik geloof dat het idee dat je de aandacht kunt vasthouden door de kamer
leeg te laten, absoluut fout is. Ik denk dat juist in de leegste kamer
de geest het meest wordt afgeleid, want hij wordt rusteloos als een
vogel zonder stok en zoekt een uitweg. Zelfs als de geest zich met enige
moeite concentreert op het werk, wordt dat zelfs meer dan nodig afstotend
door de ellendige associaties. Vaak is studeren vervelend of moeizaam
voor een jongen wanneer hij dat moet doen aan een bekladde, vurenhouten
lessenaar onder een muur vol krassen en haken, terwijl hij prettig had
kunnen werken in een hoekje met gordijnen in zijn vaders bibliotheek
of bij het venster met kleine |
|
![]() |
John Ruskin_ Kathedraal van St. Lo |
|
|
Grootse gebouwen kunnen pas tot stand komen als de heersers
of leiders van een volk zich vurig en onbaatzuchtig bezighouden met de
hogere intellectuele regionen die op dat moment toegankelijk zijn. Ten
tweede moet het volk onbedorven zijn. Daar de kunst door en door mensenwerk
is, is zij voor mensen slechts bereikbaar naar de mate van hun menselijkheid
qua gedachten en karakter vergeleken met brute wezens. Kathedralen kunnen
niet gebouwd worden door lammeren, noch door slangen of zwijnen. Hoe lief
je ook bent, je moet hersens hebben om te kunnen bouwen en hoe slim je
ook bent, je moet gevoel hebben en zelfbeheersing of je kunt niet bouwen.
Ik zeg niet hoe ver wij zijn, of niet zijn. Ik zeg slechts dat wij kunst
hebben, meer niet. Naarmate wij meer weg hebben van een slang of een zwijn,
kwaadaardig of zelfzuchtig zijn, des te minder is er kunst. Het gaat beter
als wij gevoel en zelfbeheersing hebben en matig zijn.
|
|
Ten derde is architectuur slechts mogelijk als een volk een gemeen-schappelijke staat heeft, waarop alle burgers trots zijn. Goede architectuur kan niet door bescheiden mensen gebouwd worden, je moet flink brutaal zijn en jezelf een voortreffelijk stel mensen vinden voordat je kunt bouwen -maar je trots moet zitten in wat je met zijn allen tot stand brengt en waar je met zijn allen voor staat. Ik merk dat bij ons alles individueel gaat. Wij willen iets alleen doen, iets zeggen wat andere mensen niet gezegd hebben en wij willen dat men heeft opgemerkt dat wij dit deden en dat wij dat hebben gezegd. Een volk dat een echt talent voor kunst heeft, heeft niet zo veel behoefte namen te hechten aan hun werk. Je komt haast nooit de naam van een Griekse ambachtsman te weten, haast nooit een naam uit de gotiek. Maar altijd is er krachtige, schitterende, nationale of burgerlijke trots in het spel -de vastbeslotenheid om de mooiste tempel te hebben of de hoogste toren binnen een straal van duizend mijl. |
|
|
|
Ten vierde kan architectuur niet gebouwd worden zonder
dat er sprake is van een gemeenschappelijke welvaart, een gemeenschappelijk
welzijn in de meest letterlijke zin. Er moet een volmaakte saamhorigheid
en eensgezind-heid heersen onder alle werklieden, van de hoogste tot de
laagste. De salarissen van de hoogsten moeten niet hoog zijn en van de
laagsten niet laag of schamel. Er moeten gradaties van gezag zijn naar
de mate van het talent. Het gezag moet natuurlijk altijd gegeven worden
aan de man die het meest briljant kan ontwerpen. Alle anderen zullen uitzien
naar zijn leiding en zijn werktekeningen. Hij zal de meesterbouwer zijn,
maar niets meer. Verschil in gezag, ja. Verschil in beloning, nee, behalve
in zeer geringe mate.
|
|
The seven lamps of achitecture 1. The lamp of sacrifice 2. The lamp of truth 3. The lamp of power 4. The lamp of beauty 5. The lamp of life 6. The lamp of memory 7. The lamp of obedience Globaal gezien zijn er drie manieren van architectonische misleiding: ten eerste de suggestie van een constructiewijze of bouwsysteem, dat in werkelijkheid niet wordt toegepast, zoals in laat-gotische ornamenten die van een gewelf afhangen; ten tweede het beschilderen van oppervlakken om een ander materiaal voor te wenden dan waaruit ze werkelijk bestaan (zoals de 'marmering' van hout) of de misleidende voorstelling van gebeeldhouwd ornament op zulke vlakken; ten derde het gebruik van elk soort gegoten of door de machine vervaardigd ornament. |
Uit: John Ruskin, The seven lamps of architecture, 1849 | |
Deane en
Woodward, Oxford University Museum, Exterieur, 1855-59 |
![]() |
|
![]() |
Deane en
Woodward, Oxford University Museum, Interieur |
|
Deane en Woodward, Oxford University Museum, Kapitelen |
![]() |
|
Nu kunnen we in het algemeen stellen dat architectuur van een hoger niveau zal zijn naarmate al deze valse middelen vermeden zijn. Toch zijn er bepaalde gradaties die vanwege hun veelvuldig voorkomen of om andere redenen zozeer hun bedrieglijke aard verloren hebben dat zij toelaatbaar zijn, zoals bijvoorbeeld het vergulden dat in de architectuur geen misleiding is omdat het hier niet wordt verstaan als goud. Bij juwelen is vergulden wel misleiding en daarom verwerpelijk, omdat hier abusievelijk gedacht wordt dat het om goud gaat. De architect is er niet toe verplicht de constructie te tonen. Wij kunnen dan ook niet klagen als hij hem verhult, evenmin als wij zouden moeten betreuren dat de huid van het menselijk lichaam veel van zijn anatomie verbergt. Toch zal in het algemeen dat gebouw het edelst zijn dat een intelligente kijker de grote geheimen van zijn constructie laat ontdekken, zoals bij het uiterlijk van een dier. Voor een niet-oplettende kijker mag alles verborgen blijven. | ||
In gotische gewelven
is het geen misleiding om de kracht in de ribben te leggen en van de tussenvlakken
van het gewelf slechts een omhulsel te maken. De intelligente waarnemer
vermoedt zo'n constructie als hij voor het eerst zo'n gewelf ziet. De schoonheid
van het maaswerk zou voor hem mooier worden als het de voornaamste krachtlijnen
zou volgen en erkennen. Als daarentegen de tussenvlakken van hout gemaakt
waren in plaats van steen en witgepleisterd om op de rest te lijken, zou
dit natuurlijk regelrecht bedrog zijn en volledig onvergeeflijk. Precies zoals een vrouw met eergevoel geen valse juwelen zou dragen, zo zou een eervol bouwer een afkeer moeten hebben van valse ornamenten .... De juiste vraag met betrekking tot alle vormen van ornament vind ik zonder meer: werd er met plezier aan gewerkt? Was de beeldhouwer gelukkig terwijl hij bezig was? (...) Hij moet gelukkig zijn, anders leeft het niet. |