![]() |
BRONNENBUNDELS |
Loos en de afschuw van het ornament Tussen 1900 en 1910 ontwierp Loos het interieur van een groot aantal woningen. In 1910 bouwde hij zijn eerste villa, het Steiner-huis. In hetzelfde jaar ontstond het huis aan de Michaelerplatz, een groot kledingmagazijn met wo-ningen erboven, gelegen tegenover het keizerlijk paleis de Hofburg. Tijdens de bouw brak in Wenen een kleine opstand van verontwaardigde burgers uit, die zich tegen Loos richtte. De vormgeving van dit bouwwerk vond men onaanvaardbaar kaal en simpel. De ramen waren te plompverloren, zonder enige vorm van omlijsting in de strakke gevel aangebracht, zo vonden de burgers. Daarom kwam 'de middelmatigheid in opstand tegen de doelmatigheid', zoals een journalist schreef. Het'huis zonder wenkbrauwen'werd onverteerbaar gevonden en de bouw werd dan ook in opdracht van de gemeente stilgelegd. |
Uit: Max van Rooy,
De verboden tatoeage. in: NRC Handelsblad 28 mei 1982 |
|
Ook collega-architecten schaarden zich achter de kritiek. Zo vond professor Köning dat het huis vanwege de ligging tegenover de Hofburg, op zijn minst een koepel moest hebben om het stadsbeeld niet helemaal te bederven. En zelfs Otto Wagner-een architectonisch genie volgens de kritische Loos en samen met hem toch een van de voorlopers van het Bauhaus-adviseerde zijn collega om maar bakzeil te halen. (...) Loos hield voor een zaal van tweeduizend verontwaardigde burgers een verdediging van zijn opvattingen over vorm en functie en het bouwen in een stad in de moderne tijd. Zijn pleidooi sloeg aan, maar toch moest hij er in toestemmen dat er bloembakken onder de kale ramen op zijn naakte gevel mochten worden aangebracht. |
||
Loos wilde architectuur ontdoen van alles wat niets met architectuur te maken had zodat de functies (en de vormen en structuren die dienstig zijn aan deze functies) volledig tot uitdrukking zouden kunnen komen zonder hulp van een kunstenaar. Loos vocht voor pure architectuur. In het Steiner-huis komt pure architectuur op een heldere manier tot uitdrukking. Het is opgebouwd uit zuivere blokvormen. De ramen zijn sober in de muur gezet zonder de gebruikelijke profielen en in sommige gevallen zelfs zonder regelwerk (latjes die het raam onderverdelen in kleine ruitjes). Het inte-rieur is al even rationeel. Een grote ruimte dient zowel tot woonkamer als eetkamer. Banken en schoorsteenmantel hebben een zelfde rand aan de bovenkant. |
Uit: Kurt Rowland,
A History of the Modern Movement Londen 1973 |
|
De horizontale strip in het raam loopt door in de bovenzijde van de muurpanelen. Binnen deze streng geometrische structuur is er toch een behoorlijk groot spelelement van texturen en patronen: bekleding, baksteen, hout, gips. De huizen van Loos zijn altijd van binnenuit ontworpen: het interieur bepaalt het uiterlijk. Die kwaliteit is goed te zien in het gebouw aan de Michaelerplatz. Het niveauverschil in de vloeren op de eerste verdieping komt voort uit de functie van de beneden verdieping. Kamers waar klanten ontvangen werden hadden een laag plafond en waren knus, terwijl aangrenzende werkkamers licht en luchtig en dus hoger moesten zijn. Loos vond het heel belangrijk om de juiste hoogte voor elke kamer te vinden. |
||
Bij al zijn werk, werd Loos bijna geobsedeerd door de
vraag hoe een gebouw zou worden gebruikt. Zijn enorme vijandigheid jegens
de Secession* , de groep anti-academische
kunstenaars uit Wenen, die de Oostenrijkse tak van de Art Nouveau vormde,
had hiermee te maken. Architecten en ontwerpers van de Art Nouveau meenden
dat zij door het gebruik van een nieuwe schat aan ornamenten een geheel
nieuwe stijl konden creëren. Deze ornamententaal zou geen verband
hebben met die uit het verleden, maar zou direct en volledig op de natuur
gebaseerd zijn. Sommigen onder hen gingen zover dat zij vonden dat niet
alleen muren, ramen, vloeren en meubelstukken een versierd oppervlak zouden
moeten krijgen, maar ook kleren, en zelfs sieraden , waarmee gevoelens
opgeroepen of geuit zouden worden. (...)
|
Uit: J. Rykwert,
The Necessity of Artifice. New York, 1982 |
|
Volgens Loos zouden goede ontwerpen niet zomaar op grote
schaal verbreid raken door de overgang van ongeschoolde technici naar
kunstacademies, hoe goed die ook mochten zijn. Voor zover er van goede
ontwerpen sprake was kwamen ze van de zeer eenvoudige ambachtslieden,
de zadelmaker, de zilversmid, de stoffeerder, zelfs de loodgieter- maar
bovenal de kleermaker en de schoenmaker - die al een keur van uitmuntende
voorwerpen voor alledaags gebruik leverden. Dit was al een vroeg blijk
van inzicht in de volmaaktheid en de superioriteit van onversierde voorwerpen,
zoals die uit de handen van de 'onbedorven' ambachtsman kwamen. Loos bleef
hierin consequent: zijn interieurs -of ze nu particulier of zakelijk waren
(hij heeft nooit een openbaar gebouw ontworpen) laten zien dat hij nooit
'modern' ontworpen meubels gebruikte.
|
||
![]() |
Adolf Loos, Huis aan de Michaëlerplatz, Wenen 1909-11 |
|
|
De Engelse stijl had zijn voorkeur: Chippendale 1) of Hepplewhite 1) stoelen; anders goedkopere rieten stoelen. Af en toe gebruikte hij de gewone gebogen houten Thonetstoel, in heel Europa bekend van goedkope cafés. Zijn leunstoelen waren in de gebruikelijke gemakkelijke, Biedermeier stijl gestoffeerd. Op de vloeren legde Loos het liefst Oosterse tapijten. (...) Loos verklaarde herhaaldelijk dat de architect zich met het gebouw zelf bezig moest houden en de ambachtsman met aankleding en meubilair. De architect nam de begrenzingen van de ruimte voor zijn rekening, zoals muren, plafonds en vloeren, en de vaste onderdelen als schoorstenen en open haarden. Loos gebruikte zoveel mogelijk half-edele materialen voor zijn muren en vloeren: metalen platen, leer, geaderde marmersoorten of gefineerde houtsoorten, zelfs voor de deklaag van ingebouwd meubilair. 1) Bekende Engelse ontwerpers van meubilair uit de lade eeuw |
|
Zijn tijdgenoten gebruikten deze materialen als omlijste
vlakken, maar Loos gebruikte ze als geïntegreerde, doorlopende oppervlakken,
altijd zo eenvoudig mogelijk, waarbij hun natuurlijke structuur altijd
zo duidelijk mogelijk te zien was: ze werden bijna als een soort ornament
beschouwd, een ornament waarin je kan zien hoeveel plezier de Voorzienigheid
had bij het maken ervan, net zoals het meer uitgesproken ornament het
plezier liet zien van zijn tijdgenoten. Dit gevoel voor het decoratieve
effect van versiering in de aartsvijand van de ornamenten doet vreemd
aan. Nog wonderlijker is zijn volharding in het gebruik van klassieke
zuilen en lijstwerk. (...)
|
|