![]() |
BRONNENBUNDELS |
Jan Steen De schilder Arnold Houbraken zette de traditie van het beschrijven van de levens en werken van eigentijdse en nog bekende kunstenaars, een voorloper van de kunstgeschiedenis, voort. Zijn driedelige 'Groote Schouburgh' verscheen tussen 1718 en 1721 en bevat naast enige onjuistheden een grote hoeveelheid waardevolle informatie. Een, welks natuur geneigt is tot klucht, en boertery, is bekwamer om iets ernstigs te verbeelden, dan een droefgeestige om potzige bedryven door 't penceel te malen; dewyl hy een afkeer heeft van die wyze van leven en geaartheit, en zulke voorwerpen nooit by hem in bespiegelinge komen, maar houd zig by zig zelf, en vleyt zyn stilheit. Daar en tegen die boertig van geest is, bedient zich van allerhande voorwerpen, dewyl dit behoort tot de regte bootzemakery 1), dat men alles even natuurlyk, zoo wel droefheit als vreugt, bedaartheit als toorn, met een woort, alle Lichaams bewegingen, en wezenstrekken, die uit de menigerhande gemoedsdriften ontspruiten, weet te verbeelden, en na te bootzen. Het levensbedryf van JAN STEEN, en de inhoud van zyn konstig penceelwerk zal myn zeggen bevestigen. In 't algemeen moet ik zeggen, dat zyn schilderyen zyn als zyn levenswyze, en zyn levenswyze als zyne schilderyen. 1) grappenmakerij |
Uit: Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche Konstschilders en schilderessen. Amsterdam 1721 | |
Jan Steen, Vrolijk gezelschap, Rijksmuseum
|
|
|
(...) Toen nam hy toevlucht tot het Penceel, 't eerste dat hy maakte was een zinnebeeid van zyn bedorven huishouwen, 't vertrek lag buiten orde overhoop, de Hont slobberde uit den Pot, de Kat liep met Spek heen, de Kinderen buitelden ongehavent over de Vloer, Moer zat gemakkelyk in een zetel en zag dit werk aan, en om de klucht had hy zig zelf daar by afgemaalt, met een roemer in de hand, en een Aap op de schoorsteen die dit alles met een langen bek begluurde. (...) Het getal zyner Konststukken is zeer menigvuldig, ook doorgaans zeer geestig van vinding. 't Zy dat hy vrolyke gezelschappen in Wyn- of Bier-kroegen, of winkels daar men meer warm vlees betast, als koopt, en hondert diergelyke losse bedryven van 's Menschen leven verbeeldde: of zaken die een stilter beslag vereischen, als byvoorbeeld een Kinderschool; 't was egter altyt met eenig potzig bedryf vermengt: 't zy dat de jongens malkander in 't haar grypen; of dat de Schoolkoning, die 'er zoo wyslyk uitziet als ooit hunner aller voorzaat Dionysius, zyn schoolrecht oeffent met de plak, terwyl anderen daar door schynen in vreed gebragt te zyn, en zoo bedrukt 'er uitzien of zy met hun dooppeet in 't eerste paar ter begraving gingen. |
||
( ) Eindelyk moet ik dit noch zeggen: dat hy het onderscheiden der Persoonen, waar van wy elders breeder gesproken hebben, wel verstaan heeft; want ik heb Tafereelen van hem gezien, daar Heeren en Boeren by malkander verbeelt stonden, maar het was haast te zien aan de wyze van staan, en het maken van gesten of gebaarden, zonder agt te geven op de bekleeding, welk de Boer en welk de Heer was. Een wel opgevoed Man (zeit het spreekwoort) staat op een, een Boer op twee beenen. Om den welstand welken deze oplettenheit aan de Konst geeft, heeft Horatius dit den Tooneeldichtren mee ten wet voorgestelt. Hoor wat zyn vertaaler zeit: Een Boer dan, die gy, van zyn ploeg, of uit een woud Gehaalt, op uw Toneel wilt brengen, voer' geen kout, Gelyk een pleiters Klerk, of diergelyk een prater; Noch als een Koopwyf van den Vygendam, of 't Water, Uw Boer blyve altyd Boer .... |
||
Steen is vaak geprezen als een schilder die heel goed gezichtsuitdrukkingen kon weergeven. Nu is het vrijwel onmogelijk om een model in het schildersatelier een uur of langer een bepaalde gezichtsuitdrukking te laten volhouden, zodat de kunstenaar die rustig kan natekenen of naschilderen. Als hij een brede grijs, een bulderende lach of iets dergelijke wilde schilderen kon hij het beste die gezichtsuitdrukking zelf nadoen en tegelijk in de spiegel kijken. Dank zij veel oefening kon hij het toneelspelen voor de spiegel en het tekenen combineren, zodat hij allerlei expressies op zijn eigen gezicht rustig kon bestuderen, die hij bij anderen alleen in een flits kon waarnemen. Jan Steen heeft van toneelachtige figuren en van toneelachtige situaties gebruik gemaakt, maar hij heeft bijna nooit een bepaalde scène uit een herkenbaar toneelspel geïllustreerd. Heel veel van zijn voorstellingen spelen zich af in kroegen of in huiselijke kring, maar hier heeft hij zich evenmin beperkt tot illustraties, tot het weergeven van een bestaande situatie zonderl commentaar. De 'losse bedryven van 's Menschen leven', die Steen heeft geschilderd, zijn niet alleen om hun 'potsigheid' door de schilder uitgekozen, maar ook om er een niet mis te verstaan commentaar bij te leveren. Het afkeurend commentaar van Jan Steen op de door hem geschilderde toestanden is lang niet altijd onverhuld. Vaak brengt de schilder een opschrift aan waaruit zijn bedoeling blijkt. |
Uit: Lyckle de Vries, Jan Steen. Amsterdam 1976
|
|
Jan Steen, So gewonnen, so verteert |
![]() |
|
De magere en de vette keuken In 1563 werden in Antwerpen twee bij elkaar horende prenten uitgegeven waarvoor Pieter Bruegel de voortekeningen had gemaakt. Ze stellen de vette keuken en de magere keuken voor, zinnebeelden dus van de rijkdom en de armoede. Een dikke heer is op bezoek geweest in de magere keuken; maar hij probeert zo gauw mogelijk weer weg te komen. De arme lui willen hem tegenhouden en bieden hem een wortel aan en een raapje. Volgens het onderschrift zegt de dikkerd: 'Daer magherman die pot roert is een arm ghasterije, dus loop ik nae de vette Cuecken met herten blije.' Een magere bedelaar probeert op de andere prent in de vette keuken binnen te dringen. Volgens het onderschrift wordt hem toegeroepen: 'Wech magherman, van hier, hoe hongherich ghy siet Tis hier al vette Cuecken, ghi en dient hier niet. |
|
|
Naar Pieter Bruegel, De vette keuken |
![]() |
|
![]() |
Naar Pieter Bruegel, De magere keuken |
|
|
Jan Steen heeft meer dan eens een vette en een magere keuken geschilderd en daarbij heeft hij zich duidelijk op Bruegels prenten geïnspireerd. In zijn 'Magere keuken' uit het museum in Ottawa krijgt de vetzak bij de deur net zo'n knol en winterwortel aangeboden, als die in Bruegels prent. Ook de rest van het menu is niet sterk veranderd: gedroogde schar, uien, mosselen en voor de kinderen pap. Het door Jan Steen uitgebeelde gezin leeft in een soort schuur, maar de kostwinner is kennelijk schilder. Links staat zijn ezel bij een raam, waardoor niet veel licht valt. De doedelzak die aan de muur hangt levert misschien nog meer op, als men ermee uit bedelen gaat. Het idee dat een schilder een miskend genie kon zijn, bestond rond 1650 nog niet. Als hij een betere vakman was geweest, zou hij wel meer
verdiend hebben. Over het algemeen werd trouwens in de zestiende en zeventiende
eeuw niet erg mild over de armen gedacht. Wie arm was, was de algemene
opvatting, had dat aan zichzelf te wijten. Wie gezond is, kan werken en
wie werken kan, kan geld verdienen. Zo was tenminste het oordeel van hen,
die het beter hadden getroffen. Dat een gunstige economische ontwikkeling
ongunstige gevolgen kan hebben voor de bezitlozen wist men toen nog niet
of men wilde het niet weten. Jan Steens magere keuken is dus geen sociaal
bewogen aanklacht, maar een vrolijke spotternij over domheid en luiheid,
die armoede als gevolg hebben. (...) |
|
|
Jan Steen, De vette keuken, Cheltenham |
|
Jan Steen, De magere keuken, Cheltenham |
![]() |
|
![]() |
Jan Steen, Vrolijk gezelschap, Zoals de ouden zongen zo piepen de jongen 1663-64, Mauritshuis | |
Uit: Ben Broos, Meesterwerken in het Mauritshuis. Den Haag 1987 |
Zoals de ouden zongen, zo piepen de jongen 'Liet/Soo voer gesongen soo/ na gepepen dat is al lang/ g(h)ebleken ick
sing u vo(or)/ so(o) volcht ons na(er) van een tot hon(derd) jaer.' De spreuk Zoals de ouden zongen, zo piepen de jongen heeft Steen wel bijzonder vaak geschilderd. (...) Het gezegde bevat de gedachte dat de (menselijke) aard nu eenmaal onveranderlijk (slecht) is, zoals dat in vele uitdrukkingen in de volkstaal is verwoord. (...) In al deze schilderijen is ruime aandacht besteed aan de diverse mogelijkheden die het woord 'pypen' of 'pijpen' kon hebben. In het spreekwoord gaat het om nazingen of nadoen, om de hardnekkigheid van (slechte) gewoonten die men al vroeg aangeleerd heeft. Maar het woord 'pypen' of 'pijpen' wordt ook in beeld gebracht met het pijproken of spelen op de blaaspijp (de fluit). Op het grote doek in Den Haag vertolkt alleen de doedelzakspeler het woord 'pijpen' in de betekenis van fluiten, terwijl de vader die zijn zoon een trekje laat nemen, het pijproken uitbeeldt. |
|
De beide ouders visualiseren hier de beruchte combinatie van slechte gewoonten: roken en drinken. Grietje lijkt met haar houding bovendien openlijk het verkeerde voorbeeld te geven - zij symboliseert luiheid en slordigheid. Dat de wereld hier een omgekeerde is, blijkt bovendien uit een detail, nameljk het hoofddeksel van de 'grootvader'. Dit is een zogenaamde kraamherenmuts, die vaders droegen in de dagen voor de doop van een kind en die hier door de schilder als een grap op het hoofd van de oude man is gezet. Grootvader en grootmoeder lachen wel om de situatie en de tekst van het lied, maar Jan Steen zou geen echte zeventiende-eeuwer zijn geweest, als hij niet behalve een humorist tevens een moralist was. In het stilleven op tafel met de dikke trossen druiven en de kostelijke oesters met de geschilde citroenen zou men vingerwijzingen kunnen zien. De aanblik van overdaad en onmatigheid was veelal bedoeld als een waarschuwing: 'Soo gewonne/ Soo verteert', gaf Steen als bijschrift op zijn schilderij uit 1661, De oestermaaltijd in Rotterdam 'in weelde/ siet toe' als moraliserende boodschap op 'Het slechte huishouden'. |